20719 |
etensresten |
braddel:
bradel (P174p Velm),
overschot:
ōəverschot (P174p Velm)
|
hoe heten de resten van het eten van mensen [ZND 34 (1940)]
III-2-3
|
32843 |
evenaar, tweespanszwenghout |
dwarsschei:
dwē̜ǝssxęi (P174p Velm)
|
De balans of het dubbele zwenghout is het dwarse verbindingsstuk tussen een (zwaar) akkerwerktuig en de beide zwenghouten van een tweespan. Zie afb. 99. Bij de betrokken woordtypen hieronder is in (d)wars e.d. steeds de a als klinker aangehouden, ook al beantwoordt aan de dialectvarianten meestal een type met e (dwerg e.d.) of ee (dweers e.d.). Voor het ''...''-gedeelte van sommige varianten zij verwezen naar het lemma ''zwenghout''. De daar onderscheiden typen eegdhaam, eeghaam, eghaam en hun varianten zijn in dit lemma door ''eghaam'' resp. ''eghaam'' gesubstitueerd. [JG 1b + 1c + 1d + 2c; N 11, 34b; N 11A, 104; N 13, 87 add.; N 17, 69b add.; div.; monogr.]
I-2
|
33688 |
fijn droog stof |
stub:
støp (P174p Velm)
|
Fijn droog stof op landwegen. [N 27, 37c]
I-8
|
25170 |
fijne hagel |
hagel:
hagel
hàxəl (P174p Velm)
|
fijne hagel [sjrot, schrot] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
30800 |
flank |
flanken:
flaŋkǝ (P174p Velm)
|
Zijkanten van de buik tussen de achterste ribben en de heup. De flanken dienen kort, gesloten en gevuld te zijn. Zie afbeelding 2.32. [JG 1a, 1b; N 8, 12 en 32.10]
I-9
|
18648 |
flaphoed |
hoed:
`ut (P174p Velm)
|
flaphoed, slappe hoed met brede luifel [flambaar(hoed)] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
33755 |
fokmerrie |
kweekmerre:
kwikmęrǝ (P174p Velm),
veulensmerre:
vø̄.lǝsmęrǝ (P174p Velm)
|
Een merrie geschikt voor de kweek of die één of meer veulens gehad heeft. Een kweekmeer werkt niet (Q 168), terwijl een veulensmeer ook in de kar loopt (Q 77). In tegenstelling tot een veulensmeer is een kweekmeer gewoonlijk drachtig. Kleinere boeren zorgen ervoor een veulensmeer te hebben, die jaarlijks een veulen werpt, waardoor elk jaar een aanspanner ter beschikking staat. [JG 1a, 1b; N 8, 50b]
I-9
|
34312 |
fokzeug |
kurrenzog:
kørǝzox (P174p Velm),
kweekzog:
kweksox (P174p Velm)
|
Zeug die men houdt om biggen te winnen. [JG 1a, 1b; N M, 22 add.; monogr.]
I-12
|
34119 |
forsgebouwde koe |
struise koe:
strø̜u̯sǝ kā (P174p Velm)
|
[N 3A, 141a]
I-11
|
33528 |
framboos |
framboos:
frambōēs (P174p Velm)
|
framboos [ZND 34 (1940)]
I-7
|