24350 |
marter |
fluwijn:
steenmarter ondergebracht bij marter, alg.
fluwijn (P174p Velm)
|
steenmarter [ZND 07 (1924)]
III-4-2
|
32983 |
masteluin |
koren en tarwe ondereen:
koǝn ęn tɛrǝf ǫndǝrin (P174p Velm)
|
Menggewas, vooral rogge en tarwe dooreen; vroeger bakte men er brood van ("masteluinbrood"), nu wordt het alleen nog als groenvoer gezaaid. Indien het mengsel een andere samenstelling heeft dan rogge en tarwe, dan wordt dat in het lemma aangegeven. De opgaven "groenvoer" zijn in het lemma ''groenvoer'' (1.2.14) ondergebracht. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [koren], zie het lemma ''rogge'' (1.2.4), resp. ''graan, koren'' (1.2.1). [L 39, 15; L lijst graangewassen, 5; monogr.; add. uit L 48, 26; Lu 2, 26]
I-4
|
33044 |
mathaak |
lat:
lat (P174p Velm),
zichthaak:
[zicht]ōk (P174p Velm)
|
Doorgaans licht gebogen ijzeren tand aan een houten steel, die bij het maaien met de zicht gebruikt wordt om het graan bij het eigenlijke inkappen op te tillen en om het afgeslagen graan bij elkaar te trekken. In de volgende plaatsen geen specifieke benaming bekend: L 316, 317, 355, 356, 358, 363, 365, 366, 368, 413. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [zicht]- zie het lemma ''zicht'' (4.3.1). Vergelijk ook de betekeniskaart 30 bij het lemma ''zicht'' (4.3.1) voor de geografische uitbreiding van pik in de betekenis "zicht" naast die van pik in de betekenis "mathaak". Zie afbeelding 5. [N 18, 72 en 73; JG 1a, 1b, 2c; A 14, 10; L 45, 10; R 3, 66; Gwn 7, 5; monogr.; add. uit N 11, 88; N 15, 16c en 16g; A 4, 28; A 23, 16.2; L 20, 28; Lu 1, 16.2]
I-4
|
18414 |
matrozenpakje |
kostuumpje bet col marin (fr.):
kəstəməkə bə koͅl mari͂ (P174p Velm)
|
matrozenpakje (soort jongenskostuum) [N 26 (1964)]
III-1-3
|
20909 |
mayonaise |
mayonaise:
màjònéés (P174p Velm)
|
mayonaise [RND]
III-2-3
|
17849 |
meegaan |
meegaan:
miegooën (P174p Velm),
meegaan bet:
dan gonne we be oeg mie (P174p Velm)
|
Dan gaan we met u mee. [ZND 04 (1924)] || Waar gaat ge heen, willen we met u meegaan ? [ZND 04 (1924)]
III-1-2
|
21038 |
meel |
boulté:
bultęj (P174p Velm),
meel:
mēǝl (P174p Velm)
|
Het gemalen, maar nog niet bewerkte graan. Het woordtype boulté, het voltooid deelwoord van het Waalse ɛboulterɛ, ɛbouleterɛ, ø̄builenø̄, duidt er mogelijkerwijs op dat het graan in de genoemde plaatsen al een bepaalde bewerking heeft ondergaan. Zie ook het lemma ɛgemalen, niet gezuiverd graanɛ in wld II.1, pag. 85.' [Wi 53; JG 1a; JG 1b; l monogr.; N O, 37b; Sche 49; Sche 55; Vds 144; Vds 145; Vds 159; Jan 151; Jan 167; Jan 242; Coe 152; Coe 217; Grof 153; Grof 176; monogr.; Vld; Jan 9; Jan 10; Jan 11; Jan 14; Coe 9; Coe 14; N O, 24a; A 42A, 40; N D, 23; A 42A, 36 add.; N O, 19b]
II-3
|
24421 |
meelmijt |
meelworm:
mēlwərəm (P174p Velm)
|
mijt die in vochtig meel leeft [N 26 (1964)]
III-4-2
|
24422 |
meelworm, larve van de meeltor |
meelworm:
mēlwərm (P174p Velm)
|
meeltor-larve, wormpje dat in (oude) meelvoorraden voorkomt [meelworm] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
34229 |
meer melk gaan geven |
meer melk geven:
(de koe) gøf miǝr męlǝk (P174p Velm)
|
[N 3A, 68]
I-11
|