28993 |
de zoom afspelden |
afspelden:
afspɛldǝ (L271p Venlo)
|
De zoom geheel met spelden bezetten. [N 62, 13b; N 62, 13a; MW]
II-7
|
28616 |
de zwerm terugslaan |
weer in de oude korf houwen:
wēr en dǝn aldǝ kø̜rǝf hǫwǝ (L271p Venlo)
|
Een zwerm weer terugzetten in de oude korf, wanneer men de koningin gedood heeft. [N 63, 93a]
II-6
|
25312 |
decimeter, maat van 10 cm |
decimeter:
deesĭĕmèètər (L271p Venlo),
desimaeter (L271p Venlo)
|
de maat die een lengte van 10 cm aangeeft, 1/10 deel van een meter [sol, palm, decimeter] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
31776 |
decoupeerzaagmachine |
decoupeerzaag:
dēkupērzāx (L271p Venlo)
|
Draagbare zaagmachine met een kort, smal zaagblad, dat op en neer gaat. De decoupeerzaagmachine wordt gebruikt voor het uitzagen van figuren en voor het zagen langs gebogen lijnen. Zie ook afb. 23. [N 53, 20; monogr.]
II-12
|
20808 |
deeg |
deeg:
dēīg (L271p Venlo),
Verklw. deigske
deig (L271p Venlo)
|
deeg [SGV (1914)]
III-2-3
|
25578 |
deeg afwegen |
afwegen:
āfwē̜gǝ (L271p Venlo)
|
De stukjes deeg afwegen. Men kan met de hand afwegen. Hiertoe wordt het deeg op de bank gebracht en met een steker in stukjes verdeeld die op een balans (schaal) afgewogen worden (Schoep blz. 98). Men kan ook met de afweegmachine wegen. Grote stukken van het deeg worden met de hand uit de trog of kuip gehaald en in de trechter van de afweegmachine geworpen, waarna ze door het mechanisme van de afweegmachine op het gewenste deeggewicht worden verdeeld (Schoep blz. 99). [N 29, 33c; N 29, 30b; N 29, 32a]
II-1
|
25548 |
deeg kneden |
kneden:
knē̜jǝ (L271p Venlo),
mengen:
meŋǝ (L271p Venlo)
|
Bepaalde grondstoffen t.w. bloem, gist, zout, vocht vormen het deeg. Eventueel worden er nog andere toevoegingen bijgevoegd. Dit deeg gaat men kneden om een massa te verkrijgen waarin de verschillende grondstoffen in de juiste verhouding zo volkomen en gelijkmatig mogelijk dooreengemengd zijn (Schoep blz. 90-91). Naast "kneden met de hand" komt voor "kneden met de voeten" of kneden met de deegmachine". De informant van L 428 merkt op dat "mengelen" het mengen der diverse ingrediënten inhoudt en het eigenlijk kneden ''knē̜jǝ'' is. In dit lemma wordt het object "deeg" niet fonetisch gedocumenteerd. Bij documentatie zou de meest voorkomende variant dęjx zijn geweest. Daarnaast zouden er nog varianten voorkomen als dēx, dē.x, dējx, dē̜k, dē.jx, tī.x, dījx, dix, dīx en di.x.' [N 29, 20b; N 6, 47; S 18; L 1a-m: monogr.; L 22, 41]
II-1
|
25549 |
deeg kneden met de voeten |
stampen:
stampǝ (L271p Venlo)
|
Een eventueel opgegeven object "deeg" wordt niet gedocumenteerd. [N 29, 20c; N 6, 47; N 29, 20b; monogr.]
II-1
|
25586 |
deegbollen hun broodvorm geven |
opmaken:
opmākǝ (L271p Venlo)
|
Als de bollen voldoende gerezen zijn, gaat men ze vormen tot het gewenste model. Dit houdt in dat men van de bol een deegstrook van een bepaalde lengte maakt (Schoep blz. 100). Vervolgens vouwt men de beide uiteinden van de strook naar elkaar toe. Dan vormt men een deegplak die een trapeziumvorm heeft, d.w.z. de bovenste horizontale zijde is korter dan de onderste. Tenslotte rolt men met de palm van de hand het brood in de gewenste vorm. [N 29, 36; N 29, 30b; monogr.]
II-1
|
25562 |
deegkleed |
meelzak:
%%meervoud%%
mē̜lzɛk (L271p Venlo)
|
Het doek of iets dergelijks waarmee het deeg tijdens het rijzen wordt afgedekt. Ten aanzien van "meelzak" merkt men op dat deze leeg moet zijn of oud of dicht of omgekeerd. Wat "doek" betreft zegt men dat deze warm of vochtig moet zijn. [N 29, 27]
II-1
|