17856 |
draaien |
draaien:
dreije (L271p Venlo, ...
L271p Venlo,
L271p Venlo,
L271p Venlo),
dreijə (L271p Venlo),
dry(3)̄ə (L271p Venlo),
keren:
kīērə (L271p Venlo),
kêre (L271p Venlo)
|
draaien [DC 02 (1932)] || Draaien: een andere richting aannemen, draaien (wenden, wenken, wengen, zwenken, keren). [N 84 (1981)] || keren [SGV (1914)]
III-1-2
|
34255 |
draaiende karnton |
draaivat:
drɛi̯vāt (L271p Venlo)
|
De karnton wordt met een zwengel of een wiel zelf rondgedraaid. Deze ton, waarin de boter door draaien wordt gemaakt, draait zelf mee. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [N 12, 51, 56 en 58; L 1a-m; L 27, 30 en 69; JG 1a, 1b, 1d, 2c; Ge 22, 10, 26, 29, 34 en 37; A 7, 19; S 17; monogr.]
I-11
|
32201 |
draaiguts |
draaiguts:
drɛjgøts (L271p Venlo)
|
De holronde beitel die tijdens het draaien wordt gebruikt voor het aanbrengen van profielen op de naaf. De draaiguts rust daarbij op de leunspaan van de draaibank. Zie ook afb. 183. [N G, 26b; N 53, 39e]
II-12
|
33727 |
draaihek |
hek:
hɛk (L271p Venlo),
poort:
pǭrt (L271p Venlo),
varen:
vǭrǝ (L271p Venlo)
|
Een hek dat op scharnieren of haken draait aan de ingang van een wei, gemaakt van prikkeldraad of houten latten. [N 14, 68a; N M, 5; A 25, 5d; L B 19, 6; monogr.]
I-8
|
24950 |
draaikolk |
draaikolk:
dreijkolk (L271p Venlo),
dreijkòlk (L271p Venlo),
dreijkòllək (L271p Venlo),
dreijkólk (L271p Venlo),
dreikolk (L271p Venlo),
kolk:
kolk (L271p Venlo)
|
kolk, plaats in water waar een snel ronddraaiende stroom is die voorwerpen kan meeslepen en naar beneden trekken [willing, wieling, waal, wolf, draaipol] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
22680 |
draaiorgel |
draaiorgel:
drei-olleger (L271p Venlo),
orgeltje:
øͅrgəlkə (L271p Venlo),
rugorgel:
røͅGoͅləgər (L271p Venlo)
|
Draaiorgel. || Een draaiorgel dat op de rug gedragen wordt [lier]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
30356 |
draaiwervel |
wervel:
wø̜rvǝl (L271p Venlo)
|
Handvat met houten pen, die door een gat in de stijl van de deur gestoken wordt. Aan de binnenzijde van de deur is op de pen een houten wervel bevestigd. Dit soort sluiting wordt doorgaans alleen bij kast- of bedsteedeuren aangetroffen. [N 54, 99; monogr.]
II-9
|
31771 |
draaizaag, keerzaag |
draaizaag:
drɛjzāx (L271p Venlo)
|
Spanzaag die wordt gebruikt om langs kromme en gebogen lijnen te zagen. Het zaagblad is draaibaar in het raam bevestigd en aan één uiteinde voorzien van een handgreep. Het zaagblad is ongeveer 60 tot 70 cm lang en 5 tot 10 mm breed. Zie ook afb. 20. [N 53, 7; N 53, 8i-j; monogr.]
II-12
|
28544 |
dracht |
drachttijd:
draxtīt (L271p Venlo)
|
Periode of vlucht waarin de bijen honing en stuifmeel verzamelen. De periode bestrijkt voorjaar, zomer en najaar. Met dracht kan men ook duiden op het resultaat van de vlucht, nl. de honing. [N 63, 48; Ge 37, 84]
II-6
|
24311 |
dracht, drachtig zijn |
dracht:
WLD
drach (L271p Venlo),
ww. is drachtig:
drachtig (L271p Venlo),
WLD
drachtig (L271p Venlo),
ww. is dragend:
dragend (L271p Venlo)
|
Hoe noemt u de dracht van honden, katten, konijnen etc. (kipsel) [N 83 (1981)]
III-4-2
|