32603 |
een stuk grond enten |
enten:
entǝ (L271p Venlo)
|
Enten is het bestrooien van een akker of een pas ontgonnen stuk (heide)grond met aarde van een akker waarop het te telen gewas al eerder heeft gestaan. De entaarde is van goede kwaliteit. De geënte akker wordt meer geschikt voor het te telen gewas. Meestal gaat het om stikstofbindende planten als lupine (L 270, Q 2), klaver (Q 2), lucerne (Q 187a) en serradella (L 115, 192a), in het algemeen dus vlinderbloemigen (L 163, 248, 266, 294, Q 97). Termen als enten, inenten veronderstellen "een akker", "een stuk land" e.d. als object. [N 11, 25; N 11A, 33]
I-1
|
22545 |
een tol op de hand laten draaien |
handdoppen:
handdoppe (L271p Venlo)
|
Een tol op de hand laten draaien [scheppen, deinderen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
18077 |
een verkoudheid hebben |
aan de snotterij zijn:
ik bin aan de snotterie (L271p Venlo),
de klets weg hebben:
ik heb de klets weg (L271p Venlo),
een koude hebben:
ik heb een kelt (L271p Venlo),
een koude te pakken hebben:
ik heb en kelt te pakke (L271p Venlo),
het flink te pakken hebben:
ik heb ut flink te pakke (L271p Venlo),
het te pakken hebben:
ik heb het te pakken (L271p Venlo),
ik heb ut flink te pakke (L271p Venlo)
|
Verkoudheid. Op welke wijze wordt dit gewoonlijk uitgedrukt? B.v. Ik ben ~ [DC 27 (1955)] || Zware verkoudheid. Gebruikt men afzonderlijke benamingen voor een zware en lichte verkoudheid [DC 27 (1955)]
III-1-2
|
33877 |
een veulen werpen |
veulen:
vø̄lǝ (L271p Venlo)
|
Als de weeën toenemen, gaat de merrie liggen. De geboorte begint, als de vliezen breken en het vruchtwater wegloopt. [JG 1a, 1b; N 8, 52]
I-9
|
30457 |
een vloer aandrijven |
aanspieën:
ānspijǝ (L271p Venlo),
de vloer aandrijven:
dǝ vlūr āndrī.vǝ (L271p Venlo)
|
De vloerdelen van een houten vloer met behulp van een drijfkram en één of meer houten wiggen of door middel van een vloerdrijver dichter tegen elkaar drukken. [N 54, 135a]
II-9
|
32754 |
een voor afhakken, afscheppen |
afvlakken:
ãf˲vlakǝ (L271p Venlo)
|
Voordat men een voor met de spade omwerkt, hakt of schept men, na eerst de mest met een riek in de voor geduwd te hebben, de bovenlaag van de harde voor af om deze aarde op de mest in de open voor te deponeren. De termen veronderstellen doorgaans de voor als object, ook als dat niet werd opgegeven. Toch kunnen ze soms - absoluut gebruikt - op de handeling zonder meer slaan (b.v. "ze zouden om de beurt spitten en (af)hakken c.q. afscheppen"). [N 11A, 149; N Q, 2b; div.; monogr.]
I-1
|
33183 |
een voor overslaan |
om de anderste voor:
øm dǝ andǝrstǝ vōr (L271p Venlo)
|
Bij het poten van aardappelen achter de ploeg een voor overslaan. Bij bijwoordelijke uitdrukkingen moet steeds het werkwoord voor "poten": ɛpoten, plantenɛ of ɛzettenɛ, worden toegevoegd; zie daartoe het lemma Poten. ɛTeugɛ in ɛteugvoorɛ is een afleiding van ɛtieënɛ "trekken". [N M, 19; monogr.]
I-5
|
17709 |
een wind laten |
een scheet laten:
scheet laote (L271p Venlo),
ene laten gaan:
d`r unne laote gaon (L271p Venlo),
ene laten vliegen:
der eine laote vlege (L271p Venlo),
eine loate vlege (L271p Venlo)
|
wind laten [N 10c (1961)], [N 10c (1995)] || Wind: ontsnappende darmgassen, een buikwind (scheet, veest, poepje, wind). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
34495 |
een zandbad nemen |
kroelen:
krūlǝ (L271p Venlo),
ploeteren:
plutǝrǝ (L271p Venlo)
|
Met de vleugels een zandbad nemen in de zonneschijn, gezegd van kippen. [N 19, 61b; A 28, 13a; A 28, 13b; Lu 6, 13a; Lu 6, 13b; monogr.]
I-12
|
17981 |
een ziekte onder de leden hebben |
een krankheid onder de leden hebben:
hae haet ein krenkheid ônder de leje (L271p Venlo),
krankheit onder de leeje (L271p Venlo),
een ziekte onder de leden hebben:
hae haet n ziekte ônder de leje (L271p Venlo),
wat onder de leden hebben:
hae haet wat ónder de leeje (L271p Venlo),
wat onder de leje hebben (L271p Venlo, ...
L271p Venlo)
|
Sukkelen: aanhoudend ziek of niet gezond zijn, ziekelijk zijn (kwijpelen, plaaieren, op de sukkelbaan zijn, in het sukkelstraatje zijn). [N 84 (1981)] || ziekte onder de leden hebben [N 10 (1961)]
III-1-2
|