22445 |
eieren ophalen |
eieren zomeren:
eier zeumere (L271p Venlo)
|
Eieren ophalen in de week vóór Pasen. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
21860 |
eieren opkopen en verkopen |
opkopen:
ópkawpə (L271p Venlo)
|
bij de boeren eieren opkopen en ze op de markt verkopen [kutsen] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
34526 |
eieren uithalen |
rapen:
rāpǝ (L271p Venlo)
|
De gelegde eieren uit het nest halen of oprapen. In dit lemma is een opgegeven object ei of eieren niet gedocumenteerd. Voor een fonetische documentatie van "ei" zie het lemma EI (5.11.2). [N 19, 35]
I-12
|
20526 |
eierkoek |
cake:
keek (L271p Venlo, ...
L271p Venlo),
eierkoek:
eierkook (L271p Venlo, ...
L271p Venlo,
L271p Venlo),
eiərkook (L271p Venlo, ...
L271p Venlo),
Syst. WBD ~ is een grote koek, groter dan een gewoon koekje, ik denk dat hier eieren in verwerkt zijn. Hij ziet geler en is zachter dan een "knapkook".
eierkook (L271p Venlo),
eierstruif:
eierstrūūf (L271p Venlo)
|
eierkoek || eierkoek; Hoe noemt U: Een zachte koek gebakken van fijn deeg, waarin eieren zijn gekneed (eierkoek, eierstruif, flets) [N 80 (1980)] || Welke benamingen kent u voor koekjes (kaffekoekje, sterreke, waterpletske, peekverjenneke, knapkoek?) Wat zijn de verschillen tussen deze? [N 16 (1962)]
III-2-3
|
21008 |
eierpannenkoek |
eierkoek:
eierkook (L271p Venlo)
|
gebakken geklopt ei
III-2-3
|
22738 |
eiertikken |
eieren tikken:
eiertikke (L271p Venlo),
eͅiərtekə (L271p Venlo),
eieren tippen:
eiertippen (L271p Venlo),
eiertip:
eiertip (L271p Venlo),
eitje tikken:
eiketikke (L271p Venlo),
knutsen:
knutse (L271p Venlo),
tikken:
niet zeker of dit een dialectwoord is
eieren} tikken (L271p Venlo)
|
Het spelletje waarbij men probeert met een hardgekookt ei het ei van de tegenstander kapot te tikken [(eier)tikken, kippen, knutsen]. [N 88 (1982)] || spelletjes met eieren [VC 29 (1964)] || Spelletjes met eieren met Pasen. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
23148 |
eiertikken add. |
htje, vtje, houwel, zouwel:
hötje, vötje, houwel, zouwel (L271p Venlo)
|
De vier zijden van een ei (gezegde bij het eiertippen met Paschen).
III-3-2
|
21780 |
eigendom |
bezit:
bezit (L271p Venlo),
eigendom:
eigendom (L271p Venlo),
eigendôm (L271p Venlo),
ijgədóm (L271p Venlo)
|
de omstandigheid dat een zaak iemand toebehoort; het recht iets zijn eigen te noemen [eigendom, maagschap] [N 89 (1982)] || Noem het (dialect)woord voor: datgene wat je bezit, wat van u is? [eigendom] [N 102 (1998)]
III-3-1
|
21887 |
eigendomsbewijs |
akte:
áktə (L271p Venlo),
contract:
kôntrak (L271p Venlo)
|
het bewijs dat iets iemands eigendom is [vest] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
19329 |
eigenwijs |
eigenwijs:
eigewies (L271p Venlo),
eigewiès (L271p Venlo)
|
eigenwijs || eigenwijs; .... jullie maar niet zo eigenwijs geweest! [DC 45 (1970)]
III-1-4
|