17623 |
gebit |
gebit:
gaaf gebit (L271p Venlo, ...
L271p Venlo),
gebit (L271p Venlo, ...
L271p Venlo,
L271p Venlo),
gief gebit (L271p Venlo)
|
Een gaaf gebit, het gebit van de oude man is nog heelemaal gaaf. [DC 14 (1946)] || gebit [N 10a (1961)]
III-1-1
|
20183 |
geboorte |
aanzet:
ānzet (L271p Venlo)
|
De plaats waar de boog aan weerszijden tegen de rest van het metselwerk rust. De stenen in de muur moeten hier, om aansluiting te geven, behakt worden. In Q 121 spreekt men dan van 'geschoren stenen' ('jǝšōrǝ štęŋ'). Volgens de invuller uit Q 97 telt een poortboog altijd een oneven aantal stenen. [N 32, 19a; monogr.]
II-9
|
22513 |
geboortefeest |
geboortekoffie:
gəbōͅrtəkoͅfi (L271p Venlo),
kindjeskermis:
kiendjeskermis (L271p Venlo),
kindjeskoffie:
kiendjes koffie (L271p Venlo),
kiendjeskoffie (L271p Venlo)
|
De feestelijke koffiemaaltijd die de kraamvrouw na de kerkgang thuis hield met de vrouwen uit de buurt [kindjeskoffie, kindjeskermis?]. [N 96B (1989)] || Het feestje ter ere van de geboorte van een kind [sol, kinderfooi, pastellenhuisje, kindjeskermis, kindjeskoffie, gebuurkoffie, snee(i)]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22488 |
geboortefeest: doopsuiker |
suikerkeurtjes:
sokərkø͂ͅrkəs (L271p Venlo)
|
Op kraamvisite gaan [met de krommen arm gaan, met de kromme slip gaan, op de suikerbeschuit gaan]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
33879 |
geboorteomhulsel van een veulen |
net:
net (L271p Venlo)
|
Het vruchtvlies dat na de geboorte van het veulen afkomt. Als de merrie het veulen alleen ter wereld brengt, stikt het veulen meestal in de zak, die zo sterk is, dat hij met behulp van een mes of scherp voorwerp geopend moet worden. [N 8, 54, 55 en 56]
I-9
|
20182 |
geboren worden |
afkomen:
het zal dees week wel -
aafkómme (L271p Venlo),
geboren werden:
gebaore waere (L271p Venlo, ...
L271p Venlo,
L271p Venlo,
L271p Venlo),
gəbaorə wèrə (L271p Venlo)
|
geboren (worden) || geboren worden || Geboren worden (jong zijn). [N 84 (1981)]
III-2-2
|
18335 |
gebreide kous |
breikous:
breikous (L271p Venlo)
|
breikous [sjtrikhaos, strikkous] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18144 |
gebrekkig |
gebrekkig:
gebrekkig (L271p Venlo)
|
gebrekkig [SGV (1914)]
III-1-2
|
21320 |
gebrekkig spreken |
stamelen:
stramele (L271p Venlo),
stáámələ (L271p Venlo),
stotteren:
stottere (L271p Venlo),
stótərə (L271p Venlo),
stramelen:
stramele (L271p Venlo, ...
L271p Venlo)
|
gebrekkig spreken [hakkelen, tottelen, stamelen, touwen, tatewalen, totteren, stotteren] [N 87 (1981)] || getatewaal (gebrekkig spreken) [SGV (1914)]
III-3-1
|
22436 |
gebruik |
bruik:
broek (L271p Venlo),
broèk (L271p Venlo),
gebruik:
gebroeek (L271p Venlo),
gebrōēk (L271p Venlo),
gəbrūk (L271p Venlo),
Hièringschelle [op Aswoensdag (in gezelschap) haringsla eten] is ein ald -.
gebroèk (L271p Venlo),
gewoonte:
gewuuente (L271p Venlo),
mode:
moeede (L271p Venlo)
|
Een wijze van doen die in meer of minder ruime kring in zwang is [gebruik, gewoonte, gewente, zwang, geplogenheid]. [N 88 (1982)] || gebruik [SGV (1914)] || Gebruik, gewoonte. || Gewoonte, gebruikt.
III-3-2
|