33298 |
gewone melkdistel |
toendistel:
toendistel (L271p Venlo)
|
Sonchus oleraceus L. Een op bouwland, in moestuinen en wegbermen voorkomend onkruid met een penwortel, bleekgele tot gele bloempjes uit "buikige" korfjes in een scherm en met grof ingesneden dof- of grijsgroen, vaak paars aangelopen bladeren met een stekelige bladrand. Het wordt 30 tot 90 cm hoog en bloeit van juni tot de herfst.
I-5
|
33265 |
gewone spurrie |
spurrie:
spø̜ri (L271p Venlo)
|
Spergula arvensis L. Een 15 tot 40 cm hoge plant met rechtopstaande stengels en smalle, priemvormige bladeren in kransen en kleine witte bloempjes. Spurrie bloeit van juni tot september en wordt vooral op zandgronden als veevoeder gekweekt. [N Q, 2; JG 1a, 1b; L A1, 245; R 3, 28; monogr.]
I-5
|
19135 |
gewoonte |
gewoonte:
gewuuënte (L271p Venlo)
|
gewoonte
III-1-4
|
17564 |
gewricht |
gewricht:
gevrich (L271p Venlo),
gevrig (L271p Venlo),
gewrich (L271p Venlo, ...
L271p Venlo,
L271p Venlo)
|
gewricht [SGV (1914)] || gewricht, gewrichten (draaipunt in het beenderstelsel) [gewrichte, gewervele, gewerve] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
21771 |
gezegde |
gezegde:
gezegde (L271p Venlo)
|
Noem het (dialect)woord voor: een uiting zoals: "een vrolijke Frans", "met hart en ziel",...? [gezegde] [N 102 (1998)]
III-3-1
|
20221 |
gezelschap |
compagnie (fr.):
kompenie (L271p Venlo),
kômpenie (L271p Venlo),
complotje (<fr.):
WNT: komplot, 1) Samenzwering of samenspanning tegen een bepaald persoon, een bepaald gezag e.d.; -2) Vandaar: de personen die bij een komplot betrokken zijn; en bij uitbreiding in het algemeen: kliek, gezelschap, troepje.
kómplótjə (L271p Venlo)
|
de persoon of personen waarmee men samen is [komplot, kompagnie] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
17588 |
gezicht |
gezicht:
gezich (L271p Venlo, ...
L271p Venlo),
gəzich (L271p Venlo)
|
Gezicht, gelaat: het voorste gedeelte van het hoofd, beneden de grens van de haarinplanting, het aangezicht (gezicht, wezen, kroost, facie, smikkel). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
17589 |
gezicht (spotnamen) |
bakkes:
bakkus (L271p Venlo),
facie (<lat.):
facie (L271p Venlo),
fáásiĕ (L271p Venlo),
fysionomie:
fieselemie (L271p Venlo),
fietelemie (L271p Venlo),
mombakkes:
moombakkes (L271p Venlo),
muil:
moel (L271p Venlo),
porem:
poorem (L271p Venlo),
porum (L271p Venlo),
smoel:
smoel (L271p Venlo, ...
L271p Venlo),
smoelwerk:
smoelwerk (L271p Venlo),
snuit:
snoet (L271p Venlo),
snoèt (L271p Venlo),
snoët (L271p Venlo),
snōēt (L271p Venlo),
tronie:
tronie (L271p Venlo)
|
Gezicht, gelaat: het voorste gedeelte van het hoofd, beneden de grens van de haarinplanting, het aangezicht (gezicht, wezen, kroost, facie, smikkel). [N 84 (1981)] || gezicht, gelaat: spotbenamingen [N 10 (1961)]
III-1-1
|
20327 |
gezin |
familie-huishouden:
fəmīēlĭĕ hŏĕshàldə (L271p Venlo),
huishoud, de -:
hoêshald (L271p Venlo),
huishouden:
hôêshalde (L271p Venlo),
huishouding:
hoêshalding (L271p Venlo)
|
man, vrouw en kinderen bij elkaar, het gezin [volk, huishouden, kot] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
17970 |
gezond |
gezond zijn:
gezond zien (L271p Venlo),
gezónt (L271p Venlo),
gezônd (L271p Venlo),
kiplekker zijn:
kieplekker (L271p Venlo)
|
Gezond (zijn): niet ziek (gezond, goed, nuver,eerlijk, gaaf, krek). [N 84 (1981)]
III-1-2
|