19578 |
kandelaar |
kaarsenhouder:
kersenhalder (L271p Venlo),
kaarsenluchter:
kerseluchter (L271p Venlo),
luchter:
løxtər (L271p Venlo)
|
Hoe noemt u een kandelaar? (kandelaber) [N 104 (2000)] || kandelaar || lamp/ luchter; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
23431 |
kandelaar op het altaar |
kaarsenluchter:
kerseluchters (L271p Venlo, ...
L271p Venlo),
kandelaar:
kandelaers (L271p Venlo)
|
De kandelaars, de kaarseluchters op het altaar [kèrseluchters, keëtseluëtersj]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
20625 |
kandijsuiker |
borstsuiker:
borssókker (L271p Venlo),
klontjes:
kluntjes (L271p Venlo)
|
bruine kandijbrokken || kandij
III-2-3
|
20836 |
kaneel |
kaneel:
kenièl (L271p Venlo),
pijpje kaneel:
piepke kenièl (L271p Venlo)
|
kaneel || pijpje kaneel
III-2-3
|
19109 |
kans |
geluk:
geløͅk (L271p Venlo),
kans:
gōi kans (L271p Venlo),
kans (L271p Venlo, ...
L271p Venlo,
L271p Venlo),
kans make (L271p Venlo)
|
De mogelijkheid, waarschijnlijkheid om te winnen of te verliezen [kans, hasard]. [N 88 (1982)] || kans: Als hij - ziet zal hij proberen je te bedriegen [DC 35 (1963)]
III-1-4, III-3-2
|
27982 |
kant |
kant:
kant (L271p Venlo)
|
Fijn, licht weefsel van linnen, garen, zijde, ook goud- of zilverdraad met opengewerkte patronen en opgelegde tekeningen, dat tot versiering van randen en boorden en als tussenzetsel dient (Van Dale, pag. 1281). Men kent Brusselse, Mechelse, Brugse enz. kant. Verder onderscheidt men echte en nagemaakte, valse kanten en machinale, met een machine vervaardigde kant. Men gebruikt kant voor witte schorten, kussenslopen, voor kleren (Q 121c), gordijnen en ondergoed (Q 99*), en voor lakens (P 219, meestal machinale kant). [N 62, 81a; N 62, 98; N 59, 201; MW; monogr.]
II-7
|
31908 |
kantbeitel |
beitel:
hak˱bęjtǝl (L271p Venlo),
kantbeitel:
kant˱bęjtǝl (L271p Venlo),
kapbeitel:
kap˱bęjtǝl (L271p Venlo)
|
Robuust uitgevoerde houtbeitel met een dik, smal beitelblad, waarvan de afgeschuinde zijkanten meestal bij elkaar komen en zo een rug vormen. Er bestaan echter ook bredere uitvoeringen van de kantbeitel. Zie afb. 65. Door de zware uitvoering van het blad is de beitel geschikt om met een hamer in het hout gedreven te worden. De wagenmaker gebruikt de kantbeitel onder meer voor het hakken van gaten in berries en naven. [N 53, 35c; N 53, 36-37; N G, 25a; monogr.]
II-12
|
30232 |
kantelaaf |
neggekant:
nɛgǝnkant (L271p Venlo)
|
De dagzijde van een muuropening, voor zover die vóór een kozijn in het zicht komt. De breedte van de kantelaaf is afhankelijk van de dikte van de muur en de breedte van het kozijnhout. [N 32, 11e; N 55, 149a; monogr.]
II-9
|
31171 |
kanthout |
refelhoutje:
ręjfǝlhø̜ltjǝ (L271p Venlo)
|
Het langwerpig stuk hout, met inkepingen aan beide uiteinden, gebruikt om een siernaad aan te brengen langs de kant van het leer. Zie afb. 78. [N 36, 34; N 36, 33; N 36, 32; Li 1963, 34]
II-10
|
21721 |
kantongerecht |
kantongerecht:
kantongerech (L271p Venlo),
kántóngərèg (L271p Venlo)
|
het laagste rechtscollege, bevoegd tot kennisneming van kleine burgerlijke zaken en tot berechting van overtredingen [kantongerecht, tribunaal] [N 90 (1982)]
III-3-1
|