33411 |
kippenren |
kippenren:
kipǝrɛn (L271p Venlo),
ren:
rɛn (L271p Venlo)
|
De met gaas omheinde buitenruimte, die aan het kippenhok grenst of er anderszins mee in verbinding staat en waarin de kippen overdag rondlopen. Het woord bout in Hoeselt (Q 77) is te beschouwen als een ontlening uit het Waalse bèr√¥dî, daar ontstaan uit * bèh√¥rdi, dat weer ontleend en afgeleid is uit Nl. behorden, "met een horde omheinen"; vgl. Haust, D L, s.v. bèr√¥dî. [N 19, 34; A 10, 9h; A 48, 16b; monogr.]
I-6
|
33410 |
kippenuitgang |
kippengat:
kipǝgāt (L271p Venlo)
|
De opening in de muur of in de deur van het kippenhok waardoor de kippen naar buiten en naar binnen kunnen gaan. In de gecombineerde woord- en klankkaart worden niet alleen de drie hoofdtermen, kot, gat en lok, in kaart gebracht, maar ook is ook aangegeven waar de klinkers van deze drie termen zich verlengen tot resp. koot, gaat en look. [N 5A, 63e; A 48, 17d]
I-6
|
34486 |
kippenveer |
veer:
vē̜rǝ (L271p Venlo)
|
[L 5, 49; Vld.; monogr.]
I-12
|
18000 |
kippenvel |
hanenvel:
hanevel (L271p Venlo),
kippenvel:
kiepevel (L271p Venlo, ...
L271p Venlo,
L271p Venlo,
L271p Venlo)
|
kippevel (kleine bultjes met rechtopstaande haartjes bijv. ten gevolge van de kou) [kiepvel, ganzevel, kiekevlees] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
33405 |
kippenzolder, polder |
kippenzolder:
kipǝzoldǝr (L271p Venlo)
|
Een met latten of vlechtwerk afgezonderd gedeelte van de zolderruimte in de stal dat dient als slaapplaats voor de kippen. De kippen verblijven dan niet in een apart hok. Zie de toelichting bij het lemma "kippenhok" (2.5.1) voor het verband tussen dat en het onderhavige lemma. Hier staan met name de polder-opgaven met de betekenis van "kippenverblijf" bij elkaar. In de toegevoegde betekeniskaart wordt polder in de betekenis "kippenhok" afgezet tegen polder met de betekenis "kippenrek"; vergelijk ''wnt xii.2 sub polder ii'' en zie het lemma "kippenrek, hoenderrek" (2.5.4). De kaart is getekend met behulp van alleen het mondeling verzamelde materiaal. Zie ook afbeelding 11 bij het lemma "kippenhok" (2.5.1). [A 48, 17 en 17a; N 4A, 13d; add. uit het materiaal van lemma 2.5.1: N 5, 93 en 99; N 19, 31; JG 1a, 1b en 1c; A 10, 9h; A 48, 16a; L B2, 283; L 5, 53; L 38, 30; monogr.]
I-6
|
22324 |
kiskassen |
schilferen:
schielvere (L271p Venlo),
schielverre (L271p Venlo),
1. Schilferen.
schielvere (L271p Venlo)
|
2. Een plat steentje over een wateroppervlak laten keilen. || Scheren met kleine steentjes over het water. [N 37 (1971)]
III-3-2
|
22325 |
kiskassen: steentje |
flint:
flint (L271p Venlo),
schilfersteen:
schielverstein (L271p Venlo)
|
2. Plat keisteentje dat men over t wateroppervlak laat kaatsen. || Keilsteen.
III-3-2
|
25563 |
klaar om gebakken te worden |
vol gerezen:
vol gǝrēzǝ (L271p Venlo)
|
Klaar om gebakken te worden, gezegd van gerezen deeg. In dit lemma komen verschillende grammaticale categorieën voor. [N 29, 28a]
II-1
|
19254 |
klaarkomen |
bolwerken:
bolwĕrke (L271p Venlo),
klaarkomen:
klaor komme (L271p Venlo),
klaor kómmə (L271p Venlo),
vaardigkomen:
vaerdig kômme (L271p Venlo)
|
gereedkomen met wat men te verrichten heeft [geraken, klaarkomen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21802 |
klagen |
klagen:
klage (L271p Venlo),
klagə (L271p Venlo),
stein en bein klage (L271p Venlo),
kuimen:
kuume (L271p Venlo),
kūūmə (L271p Venlo)
|
droefheid en pijn door woorden te kennen geven, zich uitlaten over iets verdrietelijks [klagen, murmereken, kuimen, parmenteren, bulken, balken] [N 85 (1981)]
III-3-1
|