34158 |
klam trekken |
aantrekken:
āntrɛkǝ (L271p Venlo)
|
Klam trekken is een teken van drachtigheid. Ongeveer vier of zes weken na de bevruchting is voor het eerst waar te nemen of een koe drachtig is. Wanneer men dan op de uier drukt, komt er een taai, kleverig vocht uit. [N 3A, 38a]
I-11
|
24989 |
klam, klef |
klam:
klamp (L271p Venlo),
klàm (L271p Venlo),
klef:
klèf (L271p Venlo)
|
vochtig aanvoelend en enigszins plakkend, gezegd van zaken die van nature droog zijn maar waartegen zich vocht heeft vastgezet [klam, klammig, nes, klef, nesk, wak, week] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
23477 |
klank van een klok |
galm:
klokkegalm (L271p Venlo),
klank:
klank (L271p Venlo)
|
De stem (klank, toon) van een klok. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
21862 |
klant |
klant:
klant (L271p Venlo, ...
L271p Venlo),
klánt (L271p Venlo)
|
iemand die in de winkel iets komt kopen [klant, kalant, cliënt] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
24185 |
klapekster |
blauwmark:
blaumark (L271p Venlo),
ekster:
ekster (L271p Venlo),
klapekster:
klabekster (L271p Venlo),
klapekster (L271p Venlo)
|
Hoe heet de klapekster? [DC 06 (1938)] || klapekster (24 lijkt wel op de ekster [073] maar heeft meer grijs, is kleiner; erg zeldzaam, nu alleen nog op sommige heivelden; hele jaar hier; broedt in doornstruiken; prikt gevangen diertjes op iets scherps vast [N 09 (1961)]
III-4-1
|
21900 |
klaplopen |
bietsen:
Van Dale: bietsen, (Barg.) 1. bedelen; klaplopen; -afbedelen; - 2. lenen en niet teruggeven, inpikken.
bietse (L271p Venlo),
klaplopen:
klaplaupə (L271p Venlo)
|
leven van de goedgeefsheid van iemand anders [klaplopen, schoefelen, smarotsen] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21472 |
klaploper |
schrabber:
schrabber (L271p Venlo)
|
leven van de goedgeefsheid van iemand anders [klaplopen, schoefelen, smarotsen] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
23181 |
klappertje |
knappertje:
Ein pistool veur -[s] een klappertjespistool.
knapertje (L271p Venlo)
|
Klappertje.
III-3-2
|
24858 |
klaproos |
klaproos:
klaprōǝs (L271p Venlo),
-
klaproes (L271p Venlo),
klaproës (L271p Venlo, ...
L271p Venlo,
L271p Venlo)
|
klaproos [DC 13 (1945)], [SGV (1914)] || Papaver rhoeas L. Een tot 60 cm hoge, behaarde plant. De uit vier losse kroonbladeren bestaande bloem is vuurrood en aan de voet vaak zwart gevlekt. De zaaddoos is kaal, bijna eivormig, met donkere stempels in een radvormig figuur. De klaproos komt voor in en bij korenvelden op zwaardere grondsoorten, langs wegen, dijken en op ruigten en bloeit van mei tot juli. Bij de benamingen treedt wel verwarring op met de veel grotere en hogere (60 tot 120 cm) slaapbol (Papaver somniferum L.), die tot hetzelfde geslacht behoort. Dit geldt vooral voor de typen met maan-, slaap-, heul- en olie-. Zie Pauwels 1933 en Brok 1991. [A 13, 13; L 1, a-m; L 1u, 125; L 15, 9; S 18; monogr.]
I-5, III-4-3
|
17957 |
klauteren |
klimmen:
klumme (L271p Venlo)
|
klauteren [SGV (1914)]
III-1-2
|