29971 |
korteling |
korteling:
kǫrtǝleŋ (L271p Venlo
[(meervoud: kǫrtǝleŋǝ)]
)
|
Korte steigerpaal die aan één uiteinde draagt op de aanbinder en aan de andere kant in een in de muur uitgespaard steigergat. Over de kortelingen komen de steigerplanken te liggen die de steigervloer vormen. Zie ook afb. 18. [N 32, 3b; monogr.]
II-9
|
21132 |
korter maken |
afkorten:
ááfkòrtə (L271p Venlo)
|
een af te leggen afstand korter maken door een rechtere weg te nemen (richten) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
34520 |
kortwieken |
kortwieken:
kortwikǝ (L271p Venlo)
|
Men kort de vleugels van een kip, opdat ze niet kan wegvliegen. Een object ''kip'' of ''vleugels'' is niet gedocumenteerd. [N 19, 53; S 19; L 28, 35; L 1a-m; monogr.]
I-12
|
34078 |
kossem |
kussen:
kø̜sǝ (L271p Venlo)
|
Huidplooi of kwab onder de hals van een rund. [N 3A, 107]
I-11
|
21876 |
kostbaar |
kostbaar:
kosbaar (L271p Venlo, ...
L271p Venlo),
kóstbáár (L271p Venlo)
|
veel geld waard (zijn) [durabel, kostelijk, kostbaar] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21657 |
kosten |
kosten:
waat koste de bigge? (L271p Venlo),
uitdoen:
oëtdoon (L271p Venlo)
|
Kosten, waard zijn; "wat kosten de biggen tegenwoordig?"[doen, uitdoen, gelle, gelden, gille? "wat gelle de baggen?"] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
23274 |
koster |
koster:
köstər (L271p Venlo),
køͅstər (L271p Venlo, ...
L271p Venlo)
|
De koster [köster, kuster, keuster?]. [N 96B (1989)] || koster [RND]
III-3-3
|
23593 |
kosteres |
kosteres:
køͅstəreͅs (L271p Venlo),
køͅstərəs (L271p Venlo)
|
Een vrouw die het kostersambt uitoefent [kosteres, kosterin, kosterse?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
21339 |
kostganger |
kostganger:
kostganger (L271p Venlo)
|
kostganger [SGV (1914)]
III-3-1
|
21550 |
kostschool |
kostschool:
kós schōēl (L271p Venlo),
kôsschoël (L271p Venlo)
|
een school waar de leerlingen tevens voeding en huisvesting ontvangen [kostschool, pensionaat, interntaat] [N 90 (1982)]
III-3-1
|