17816 |
liggen |
liggen:
ligke (L271p Venlo)
|
liggen [SGV (1914)]
III-1-2
|
24485 |
liguster |
liguster:
liguster (L271p Venlo),
WLD
liguster (L271p Venlo),
ligustər (L271p Venlo),
ligusterheg:
ligusterhe(g)k (L271p Venlo)
|
De liguster; een struik van 1-4 m hoogte met grauwe opgerichte takken, heeft witte bloemen en zware kogelvormige erwt-grote bessen; zeer bekend als haagplant (merekenspalm, theeboom, mondhout, heggesering). [N 82 (1981)] || ligusterheg
III-4-3
|
18831 |
lijden |
deronder lijden:
d⁄r ônderlieje (L271p Venlo),
doorstaan:
dōōrstaon (L271p Venlo),
lijden:
lieje (L271p Venlo),
lĭĕjə (L271p Venlo)
|
een onaangename toestand verduren [lijden, onderstaan] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
34185 |
lijfbieden, prolapsus vaginae |
(de) koningskop zien:
dǝ kø̄neŋskop zēn (L271p Venlo),
het rood laten zien:
het rood laten zien (L271p Venlo)
|
Het uitzakken van de bovenrand van de schede, die dan vooral bij liggende dieren buiten de schaamlippen te voorschijn komt als een roze bal, die meestal gauw min of meer ontstoken raakt. Een prolapsus vaginae ontstaat wanneer er een verslapping optreedt in het weefsel dat de vagina vasthoudt in het bekken. [N 3A, 97; N 52, 30a; A 48A, 44a]
I-11
|
20443 |
lijkbaar |
baar:
ba_o_r (L271p Venlo),
äö = oo
bäör (L271p Venlo),
lijkenbaar:
liekebaar (L271p Venlo)
|
De lijkbaar [liechebaar, baar]. [N 96D (1989)] || lijkbaar, katafalk || Lijkbaar.
III-2-2, III-3-3
|
20464 |
lijkbidder |
dodenbidder:
doeëjenbaejer (L271p Venlo),
lijkbidder:
lijkbidder (L271p Venlo),
luikbidders (L271p Venlo),
lijkenbidder:
liekenbaejer (L271p Venlo, ...
L271p Venlo,
L271p Venlo),
lièkenbaejer (L271p Venlo),
lijknaburen:
lieknaobere (L271p Venlo)
|
aanspreker || benaming voor mensen met officiële/bijzondere functie die in de lijkstoet meeliepen [VC 30 (1964)] || het overlijden aanzeggen; wat is de benaming voor de persoon die dat deed? [VC 30 (1964)] || lijkbidder || lijkbidders; wordt het overlijden aangezegd door de naaste buren of door lijkbidders? Hoe heten deze (aanzeggers, aansprekers, groeveneugers, uitingstneugers, lijkers, enz.)? (duidelijk vermelden of deze naam op de buren of op de lijkbidders slaat) [VC 03 (1937)]
III-2-2
|
20254 |
lijkenhuisje |
dodenhuisje:
doeehuuske (L271p Venlo),
doejehuuske (L271p Venlo),
lijkenhuisje:
liekehuuske (L271p Venlo)
|
Het gebouwtje op of bij het kerkhof, waar de lijkbaar staat en waar men vroeger zo nodig een lijk tijdelijk onderbracht [lijkenhuisje, liek(e)huuske, dodenhuisje, doeëdehuus-je?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
20186 |
lijkstro |
schoof:
hae leed op de schuif= hij is overleden
schuif (L271p Venlo)
|
lijkstroo; Hoe noemt men dit lijkstroo (schoofstroo, reeuwstroo, enz.). Zij er bepaalde uitdrukkingen die hiermee verband houden (bv. hij komt van het bed op het stroo) [VC 03 (1937)]
III-2-2
|
20466 |
lijkwagen |
dodenwagen:
doeëjewage (L271p Venlo),
lijkenwagen:
liekewagen (L271p Venlo),
lièkewage (L271p Venlo)
|
de lijkwagen [doeëdewaan] [N 96D (1989)] || lijkwagen
III-2-2
|
32082 |
lijmen |
lijmen:
līmǝ (L271p Venlo)
|
Twee delen met behulp van houtlijm met elkaar verbinden. [N 54, 1a; monogr.]
II-12
|