29089 |
loos knoopsgat |
vals knoopsgat:
vals knǫwps˲gāt (L271p Venlo)
|
Vals of loos knoopsgat. Zoɛn knoopsgat ziet er uit als een echt knoopsgat, maar is niet ingeknipt. Het wordt precies gemaakt als het echte, maar men moet wat kortere steken maken en niet zo diep in de stof steken.' [N 59, 141]
II-7
|
24724 |
loot uit slapend oog |
valse scheut:
valse scheut (L271p Venlo)
|
Een loot ontstaan uit een slapend oog (knop die onder normale omstandigheden niet tot ontwikkeling komt) (sprant). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24678 |
loot, nieuw uitgelopen twijgje |
loot:
loeët (L271p Venlo),
scheut:
scheut (L271p Venlo, ...
L271p Venlo),
WLD
scheut (L271p Venlo, ...
L271p Venlo)
|
Een nieuw uitgelopen twijgje (spraon, scheut, schot, lot). [N 82 (1981)] || loot [SGV (1914)] || loot aan een boom
III-4-3
|
17817 |
lopen |
lopen:
laupe (L271p Venlo),
laupen (L271p Venlo),
loupe (L271p Venlo),
B.v. hae löp precies wie zie vader.
laupe (L271p Venlo),
B.v. loup een stökske mei.
loupe (L271p Venlo)
|
lopen [SGV (1914)] || lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)]
III-1-2
|
24674 |
lork |
lariks:
lariks (L271p Venlo),
WLD
lariks (L271p Venlo),
lork:
WLD
lòrk (L271p Venlo)
|
De lariks (die s winters zijn naalden verliest) (lariks, lork, laris, lurk). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
18697 |
losse linnen halsboord |
boordje:
baördje (L271p Venlo),
kraag:
kraag (L271p Venlo),
losse kraag:
losse kraag (L271p Venlo)
|
halsboord, losse linnen ~ [beurdje, hemdsband] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18699 |
losse manchet |
manchet:
manchet (L271p Venlo),
manchette (L271p Venlo)
|
manchet, los [hemdsband, toet] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
29023 |
losse naad |
losse naad:
losǝ nǭt (L271p Venlo)
|
[N 62, 28; MW]
II-7
|
21218 |
losse plankbrug |
vlonder:
vlonder (L271p Venlo),
vlóndər (L271p Venlo)
|
een brug die bestaat uit losse planken (vlonder, vonder, til, tilling, kwaak, vondel) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
30454 |
losse veer |
losse veer:
lǫsǝ vē̜r (L271p Venlo)
|
Los latje waarmee twee vloerdelen, die aan beide zijden een groef hebben, met elkaar verbonden kunnen worden. [N 54, 132g]
II-9
|