33769 |
manenstrang |
manenstrang:
mānǝstraŋk (L271p Venlo)
|
Gewelfde bovenkant van een paardenek waar de manen ingeplant zijn. Zie afbeelding 2.14. [N 8, 21 en 25]
I-9
|
19439 |
mangel, wringer |
mangel:
om bijvoorbeld linnengoed vn water te ontdoen en ook glad (plat) te maken
mangel (L271p Venlo),
wringer:
vringer (L271p Venlo)
|
Toestel met tegen elkaar draaiende cilinders om gewassen linnengoed glad te maken (mangel, wringer) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
18924 |
manier |
manier:
maneer (L271p Venlo),
məneer (L271p Venlo),
manier waarop:
maneer wao op (L271p Venlo),
mogelijkheid:
meugelijkheid (L271p Venlo)
|
de wijze waarop men iets doet of waarop iets verricht kan worden [benier, gunstig, manier, gedwasje] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18148 |
manken |
hompelen:
hômpele (L271p Venlo),
mank lopen:
mank loupe (L271p Venlo)
|
Gebrekkig lopen door bijv. ongelijke lengte van de benen (honkelen, lammen, knakken). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17984 |
mankeren |
mankeren:
iĕts mánkeerə (L271p Venlo),
mankeere (L271p Venlo),
mankeren (L271p Venlo),
missen:
missen (L271p Venlo),
schelen:
iĕts schéélə (L271p Venlo),
schaele (L271p Venlo),
schêle (L271p Venlo)
|
mankeren [SGV (1914)] || Mankeren: mankeren, schelen (schelen, mankeren, het hebben). [N 84 (1981)] || schelen, mankeren [SGV (1914)]
III-1-2
|
34449 |
mannelijk jong van de geit |
bokje:
bøkskǝ (L271p Venlo)
|
[N 19, 71b; N 19, 71a; N 77, 76; A 9, 21]
I-12
|
34051 |
mannelijk kalf |
stierkalf:
stīr[kalf] (L271p Venlo),
var:
vɛr (L271p Venlo)
|
[N 3A, 15; N C, 7a; JG 1a, 1b; A 9, 17a; Gwn V, 5a; monogr.]
I-11
|
34476 |
mannelijk kuiken |
haantje:
hē̜nkǝ (L271p Venlo)
|
[N 19, 41b; L A2, 507]
I-12
|
34395 |
mannelijk lam |
bokje:
bøkskǝ (L271p Venlo)
|
[L 20, 22c; A 4, 22c; A 2, 45; JG 1b; N 70, 3; R 3, 36; AGV m 3; Wi 12; monogr.]
I-12
|
34393 |
mannelijk schaap |
bok:
buk (L271p Venlo),
gems:
gɛms (L271p Venlo),
ram:
ram (L271p Venlo),
ramp (L271p Venlo)
|
Het mannelijk schaap in het algemeen. Varianten van het woordtype hamel die voor "mannelijk schaap" zijn opgegeven, zijn naar het lemma ''gesneden mannelijk schaap'' (2.2.5) overgeheveld. [L 5, 30b; L 20, 22a; L 39, 44; L 6, 25; L B2, 319; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 2, 46; A 4, 22a; Wi 12; AGV, m 3; R 3, 34; VLD; S, Q 105 add.; monogr.]
I-12
|