25642 |
meel dat gebruikt wordt voor taai-taaideeg |
bloem:
blōm (L271p Venlo)
|
[N 29, 87a; N 29, 87; N 29, 87b]
II-1
|
24421 |
meelmijt |
meelworm:
maelworm (L271p Venlo)
|
mijt die in vochtig meel leeft [N 26 (1964)]
III-4-2
|
24422 |
meelworm, larve van de meeltor |
meelworm:
maelworm (L271p Venlo),
idiosyncr.
maelworm (L271p Venlo),
spint:
?
spint (L271p Venlo)
|
meeltor-larve, wormpje dat in (oude) meelvoorraden voorkomt [meelworm] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
25524 |
meelzeef |
zeef:
zēf (L271p Venlo)
|
Handwerktuig waarmee men de grovere bestanddelen uit het meel kan zeven. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel ømeelŋ- het lemma ɛmeelɛ.' [N O, 38b; N 18, 136; JG 1c; JG 2c; l 48, 35II; Lu 2, 35II; Grof 256; monogr.; JG 1b add.]
II-3
|
32759 |
meer dan een spade diep spitten |
een dubbele voor (spaden):
ǝn dø̜bǝlǝ vōr (L271p Venlo)
|
Om de ondergrond los te maken of naar boven te halen, moet men dieper spitten dan normaal. Men kan dan bij het graven van een voor op elke "bovenste" steek een diepere steek laten volgen, ofwel een gewone voor spitten om deze vervolgens dieper uit te steken. [N 11, 66; N 11A, 148c + d; N 27, 10a add.]
I-1
|
34229 |
meer melk gaan geven |
bijkomen:
(de koe) kømp bɛj (L271p Venlo)
|
[N 3A, 68]
I-11
|
20407 |
meerderjarig |
meerderjarig:
mierderjaorig (L271p Venlo),
mièrderjäörig (L271p Venlo),
mīērdərjèùrig (L271p Venlo),
mondig:
mundig (L271p Venlo, ...
L271p Venlo),
(u; kort uitspreken).
mundig (L271p Venlo)
|
meerderjarig || meerderjarig; de leeftijd bereikt hebbend dat men in rechten zelfstandig kan optreden [meerderjarig, mondig] [N 86 (1981)] || mondig [SGV (1914)]
III-2-2
|
24209 |
meerkoet |
meerkoet:
maerkoet (L271p Venlo)
|
meerkoet
III-4-1
|
23583 |
meerstemmige mis |
meerstemmig:
mieerstummig (L271p Venlo)
|
Een meerstemmige mis, muziekmis. [N 96B (1989)]
III-3-3
|