20122 |
muizen |
muizen:
moeze (L271p Venlo, ...
L271p Venlo),
moèze (L271p Venlo),
moêze (L271p Venlo)
|
Hoe noemt u jacht maken op muizen, gezegd van de kat (muizen) [N 83 (1981)] || muizen (ww) [SGV (1914)]
III-2-1
|
24926 |
mul (zand) |
stofferig:
(o bijna oo).
stofferige (L271p Venlo),
zanderig:
zanderig (L271p Venlo)
|
mul [SGV (1914)]
III-4-4
|
33687 |
mulle grond |
melm:
mɛlm (L271p Venlo)
|
Droge losse grond, zonder kluiten. [N 27, 37a; monogr.]
I-8
|
21642 |
muntgeld |
klinkend geld:
klinkend geld (L271p Venlo),
klinkende munt:
klinkende munt (L271p Venlo)
|
Inventarisatie uitdrukkingen voor: muntgeld, klinkend geld in het algemeen [geen bankbiljetten dus] [speeses?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
34069 |
muntige koe |
guste:
gø̜stǝ (L271p Venlo)
|
Koe die men een tijdlang vrij wil houden en daarom niet laat dekken als ze tochtig is. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 28]
I-11
|
32043 |
mussenstaart |
flotsenstaart:
flǫtsǝstɛrt (L271p Venlo)
|
Haakse hoekverbinding waarbij de pennen en gaten recht zijn in plaats van zwaluwstaartvormig. [N 54, 55i]
II-12
|
18418 |
muts: algemeen |
muts:
muts (L271p Venlo, ...
L271p Venlo),
møts (L271p Venlo)
|
muts || muts, hoofddeksel zonder klep of stijve rand [klots, koetsj, pars] [N 25 (1964)] || pet, muts, klak [RND]
III-1-3
|
33627 |
mutsaard, houtmijt |
schansenhoop:
schansenhaup (L271p Venlo),
schansenhoup (L271p Venlo)
|
houtmijt, stapel takkebossen [N 05A (1964)] || houtmijt, stapel takkenbossen [N 27 (1965)]
I-7
|
30091 |
muur |
muur:
mōr (L271p Venlo)
|
Uit diverse materialen, bijvoorbeeld baksteen of beton, opgetrokken bouwwerk ter afscheiding of ter ondersteuning. In dit en de volgende lemmata wordt onder een 'muur' vooral een uit bakstenen samengestelde afscheiding verstaan. Het woord 'wand' wordt in het onderzoeksgebied meestal gebruikt voor een uit verticale en horizontale balken samengestelde muur die vervolgens met vlechtwerk of metselwerk wordt opgevuld. Zie ook de paragraaf over het vak- en vlechtwerk. Worden in een gebouw een of meer kelders aangebracht, dan worden de muren die de kelder omsluiten geheel van harde metselsteen en waterdichte mortel opgetrokken. Een muur die boven de grond wordt opgemetseld, noemt men een 'opgaande muur'. Bij de muren van gebouwen onderscheidt men buiten- en binnenmuren en de voor-, zij- en achtergevel, de muren die respectievelijk de voorzijde, de zijkant en de achterzijde van het bouwwerk vormen. [N 31, 32a; S 25; L 1 a-m; L 6, 41b; L 12, 5; monogr.; Vld]
II-9
|
24506 |
muurbloem |
muurbloem:
-
moorbloom (L271p Venlo),
steenviool:
-
steinfioelen (L271p Venlo),
steinfioeələ (L271p Venlo),
muurbloemen
steinfioëlen (L271p Venlo)
|
muurbloem [DC 17 (1949)]
III-4-3
|