30264 |
muurblokken |
klosjes:
klø̜skǝs (L271p Venlo)
|
Vierkante houten blokjes die men in de muur metselt, om er later de dagstukken van de deur op vast te maken. Volgens de invuller uit L 210 werden muurblokken in het noorden van Nederlands Limburg niet toegepast. [N 32, 11c; N 55, 19b; monogr.]
II-9
|
30231 |
muurdam, penant |
muurdam:
mōǝrdam (L271p Venlo),
penant:
pǝnant (L271p Venlo)
|
Betrekkelijk smal stuk muur tussen twee vensters of tussen een venster en een andere muur. [N 55, 75; N 32, 12b; N 32, 14; monogr.]
II-9
|
23492 |
muurkapelletje |
reliekkastje:
reliekkesje (L271p Venlo)
|
Een kastje of kleine nis, aangebracht tegen een muur en voorzien van een beeld of relikwie. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
24762 |
muurpeper |
muurpeper:
idem
muurpeper (L271p Venlo, ...
L271p Venlo)
|
muurpeper (Sedum acre L.) [DC 60a (1985)]
III-4-3
|
30205 |
muurplaat |
muurplaat:
mōrplāt (L271p Venlo)
|
Zie kaart. De plank of balk waarmee de buitenmuur aan de bovenzijde wordt afgedekt en waarop het dakgebint rust. Muurplaten worden met behulp van ankers aan de muur bevestigd. Zie ook afb. 49b. Zie voor het woorddeel -worm in het woordtype onderworm ook het lemma 'Gording'. [N 4A, 14g; N 54, 156; monogr.; div.]
II-9
|
30145 |
muurvlechting |
vlecht:
vlęx (L271p Venlo)
|
Wigvormig muurdeel waarvan de steenlagen loodrecht op de helling van de muurlijn staan. De lagen van de muurvlechting lopen alle tot een zelfde lintvoeg door. Kleine muurvlechtingen worden uitgevoerd in staand verband, grotere in kruisverband. Zie ook afb. 42. [N 31, 29]
II-9
|
22751 |
muziek |
muziek:
meziek (L271p Venlo),
mezièk (L271p Venlo),
(ie; langer uitspreken).
meziek (L271p Venlo)
|
muziek [SGV (1914)] || Muziek.
III-3-2
|
22670 |
muziekinstrument |
instrument:
enstrymeͅnt (L271p Venlo),
instrument (L271p Venlo)
|
Een instrument waarmee muziek gemaakt kan worden [instrument, muziekje]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
22666 |
muzikant |
musicus:
musicus (L271p Venlo),
myzikøs (L271p Venlo),
muzikant:
muzekant (L271p Venlo),
myzikant (L271p Venlo)
|
Iemand die een muziekinstrument bespeelt of muziek componeert [musicus, muzikant]. [N 90 (1982)] || Muzikant.
III-3-2
|
28952 |
naad |
naad:
nǭt (L271p Venlo)
|
Verbinding die ontstaat bij het aanelkaarnaaien van twee stukken van een stof (Van Dale, pag. 1769). [Wi 5; S 25; Gi 1.IV, 14]
II-7
|