19711 |
omheining |
hek:
Verklw. hekske
hek (L271p Venlo),
tuin:
tūn (L271p Venlo)
|
De omheining in het algemeen. [N 14, 62; N 14, 67; S 11, 13; L 19B, 5a; A 25, 5; RND 8, 20; Gwn 16, 11; monogr.] || omheining van hout of ijzer
I-8, III-2-1
|
23479 |
omheining van het kerkhof |
kerkhofmuur:
kerkhaofmoor (L271p Venlo)
|
De muur, de omheining van het kerkhof [toen, toun, tuun?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
33737 |
omheining van ijzeren spijlen |
hek:
hɛk (L271p Venlo)
|
Omheining van ijzeren spijlen of staven. [A 25, 4e]
I-8
|
33736 |
omheining van opstaande latjes |
afrastering:
āfrastǝreŋ (L271p Venlo),
hek:
hɛk (L271p Venlo)
|
Omheining getimmerd van opstaande latjes, meestal rond een tuin of hof. [A 25, 4d; monogr.]
I-8
|
33735 |
omheining van palen |
hek:
hɛk (L271p Venlo)
|
Omheining van palen, verbonden door enkele latten of ruwe planken. [A 25, 4c; monogr.]
I-8
|
17917 |
omhelzen |
om de nek vallen:
> leefhabbe
um de nek vallen (L271p Venlo)
|
omhelzen [SGV (1914)]
III-1-2
|
17850 |
omhooggaan |
klimmen:
klumme (L271p Venlo),
Wordt gezegd van een windvogel.
klumme (L271p Venlo),
naar boven gaan:
nao baove gaon (L271p Venlo),
rijzen:
rīēzə (L271p Venlo),
stijgen:
steigə (L271p Venlo),
stijge (L271p Venlo)
|
rijzen: Naar boven gaan, omhooggaan (rijzen, stijgen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
33792 |
omhulsel van het teellid |
koker:
kǭkǝr (L271p Venlo)
|
Schede van de roede. [JG, 1b; N 8, 36 en 37b]
I-9
|
28617 |
omjagen |
twee korven omzetten:
twiǝ kø̜rǝf ømzętǝ (L271p Venlo)
|
Het omkloppen van twee ongelijke volken. Beide volken worden uit hun woning gejaagd, geklopt, elk in een lege korf of jaagkorf. Daarna wordt het zwakke volk in de woning van het sterke gedaan en vice versa, waarop de korven weer op hun plaats in de stal worden gezet. Het resultaat is dat de bijen van het sterke volk naar de korf van het zwakke vliegen (Gelens 1963, pag. 23). [N 63, 93b; N 63, 93c; monogr.]
II-6
|
25652 |
omkeren |
omdraaien:
ømdręjǝ (L271p Venlo)
|
Kadetjes of andere broodjes omdraaien tijdens de rijsperiode. De informant van L 312 merkt op dat "kappen" is een gleuf maken in de kadetjes. [N 29, 96a; monogr.]
II-1
|