19400 |
pendule |
pendule:
penduul (L271p Venlo)
|
Klok op de schoorsteenmantel (pendule, horloge) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
32048 |
pengat |
pengat:
pɛngāt (L271p Venlo),
tooggat:
tōx˲gāt (L271p Venlo)
|
Bij een pen-en-gatverbinding, het gat waarin de pen wordt gestoken. [N 54, 58c; monogr.] || Het gat dat ontstaat door de toognagel in het hout te slaan. [N 54, 38c; N 54, 64d]
II-12
|
17717 |
penis |
lul:
lūel (L271p Venlo),
Gemeen.
lul (L271p Venlo),
piemel:
pīēmel (L271p Venlo),
pisser:
pisser (L271p Venlo),
Gewoon.
pisser (L271p Venlo),
plassertje:
Onschuldig. Kinderwoord.
plasserke (L271p Venlo)
|
[N 10c (1961)] [N 10c (1995)]
III-1-1
|
23995 |
penitentie |
penitentie (<lat.):
pinnnetensie (L271p Venlo)
|
Penitentie. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
32027 |
pennen maken |
pinnen slagen:
penǝ slē̜gǝ (L271p Venlo)
|
De pennen van een pen-en-gatverbinding maken met behulp van de pennenmachine. Het hout dat daarvoor gebruikt werd, werd in Venray (L 210) en omgeving nagelenhout (nē̜gǝlhǭlt) genoemd. Zie ook het lemma ɛpen-en-gatverbindingɛ.' [N 53, 231e]
II-12
|
32025 |
pennenmachine, pennenbank |
pinbank:
penbaŋk (L271p Venlo)
|
Werktuig waarop de pennen voor een pen-en-gatverbinding machinaal worden gemaakt. Zie ook afb. 127 en het lemma ɛpen-en-gatverbindingɛ.' [N 53, 231a]
II-12
|
32023 |
pennenplaat |
pinplaat:
penplāt (L271p Venlo)
|
Stalen plaat met snijdende openingen van verschillende grootte waar gekloofde stokjes hout doorheen worden geslagen ten einde deuvels van een bepaalde dikte te verkrijgen. [N G, 13; N 54, 76]
II-12
|
34103 |
pens |
pens:
pɛns (L271p Venlo)
|
De eerste afdeling van de maag van de koe waarin het voedsel geweekt wordt. Een koe heeft vier magen: de pens, de netmaag, de boekpens en de lebmaag. In de "Amsterdamse" vragenlijst nr. 9 werd via de vragen 11a, 11b, 11c en 11d naar de dialectbenamingen gevraagd voor deze vier magen. Exact werd gevraagd naar de benamingen voor pens, netmaag, boekpens en lebmaag. In de "Nijmeegse" vragenlijst nr. 28 werd ook gevraagd naar de dialectbenamingen voor de vier magen. Maar hier werden de vragen wat vager gesteld. De pens wordt omschreven (vr. 80) als de "maag waarin het voedsel het eerst komt", de netmaag als de "langwerpige maag" (vr. 81), de boekpens als "de maag die van binnen vol vliezen zit" (vr. 82) en de lebmaag als "de maag met heel grove uitsteeksels aan de binnenkant" (vr. 84). Door deze vage vraagstelling sluipt onzekerheid door in de antwoorden van de "Nijmeegse" respondenten: termen worden nogal eens door elkaar gehaald voor de diverse magen. Zo goed mogelijk is in dit lemma en de volgende drie lemmata geprobeerd de juiste benaming bij het juiste begrip onder te brengen. In wbd afl. 3 (Het rund) blz. 364 wordt het vermoeden geuit dat we hier eerder met een cultuurbegrip te maken hebben dan met een onder de mensen (nog) levende werkelijkheid en dat voornoemde vierdeling ook niet meer echt levend is bij de huisslachter. Dit vermoeden zou ook op de "Limburgse" antwoorden van toepassing kunnen zijn. [N 28, 80; A 9, 11a; L 48, 15]
I-11
|
33717 |
penwortel van een den |
pinwortel:
penwǫrtǝl (L271p Venlo)
|
De penvormige wortel van een dennenboom. [N 27, 9b]
I-8
|
20842 |
peper |
peper:
paeper (L271p Venlo, ...
L271p Venlo,
L271p Venlo,
L271p Venlo),
pēͅpər (L271p Venlo),
pèper (L271p Venlo, ...
L271p Venlo),
Verklw. paeperke
paeper (L271p Venlo)
|
peper [DC 03 (1934)]
III-2-3
|