33570 |
pit van een steenvrucht |
kern:
kaer (L271p Venlo),
kêêr (L271p Venlo),
pit:
WLD
pit (L271p Venlo, ...
L271p Venlo),
steen:
stein (L271p Venlo),
WLD
stein (L271p Venlo)
|
De pit van een steenvrucht (kern, steen, pit, baak, teel, kelling). [N 82 (1981)] || kern [SGV (1914)] || kern, pit ve vrucht
I-7
|
33495 |
pit, kern van fruit |
kern:
kaer (L271p Venlo),
kersenpit:
kersepit (L271p Venlo),
pit:
pet (L271p Venlo)
|
[RND 10]
I-7
|
24974 |
plaats maken |
plaats maken:
plaats make (L271p Venlo),
plááts máákə (L271p Venlo)
|
ruimte beschikbaar maken [plaats maken, schavelen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
22479 |
plaats waar de kegels staan |
plaats:
plaats (L271p Venlo)
|
De plaats waar de kegels staan opgesteld [bos]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
25365 |
plaats waar men het slachtvee treft om het te verdoven |
ster:
stɛr (L271p Venlo)
|
Verdooft men het dier met het schietmasker, dan moet de pin de kop binnendringen op het snijpunt van de lijnen linkerhoorn-rechteroog en rechterhoorn-linkeroog. Verdooft men het dier met een hamer of iets dergelijks, dan slaat men het doorgaans de schedel is. [N 28, 7; monogr.]
II-1
|
25377 |
plaats waar men het varken of rund steekt om het te doden |
knik:
knek (L271p Venlo),
op de kop:
ǭpǝ kop (L271p Venlo)
|
In vragenlijst 28 is afzonderlijk gevraagd naar de plaats waar men het varken resp. het rund steekt om te doden. Aangezien er een grote overeenkomst bestond in woordtypen tussen beide vragen, zijn deze twee vragen tot één lemma versmolten. [N 28, 13a; N 28, 13b; monogr.]
II-1
|
24968 |
plaats, ruimte |
plaats:
plaats (L271p Venlo, ...
L271p Venlo)
|
plaats [SGV (1914)]
III-4-4
|
19470 |
plafond |
plafond:
plǝfon (L271p Venlo),
plǝfoŋ (L271p Venlo),
zolder:
zø̜ldǝr (L271p Venlo)
|
Zie kaart. Het ondervlak of de bekleding van een zoldering. In het onderzoeksgebied wordt onder een 'plafond' vooral een gepleisterde, meestal met lijsten en/of reliefs van stuc versierde bekleding van een zoldering verstaan. De term 'zoldering' wordt daarentegen gebruikt voor het ondervlak van een verdiepingsvloer waarvan de draagbalken nog zichtbaar zijn. Zie ook het 'Limburgs Idioticon', pag. 295, s.v. 'zoldering', ø̄Met de bepaalde betekenis van onbeplakten zolder. Geh. rond Maeseyck.ø̄ Om een gepleisterd plafond te maken worden eerst tengels op onderlinge afstand van ongeveer 7 cm onder de balken van de bovenliggende vloerlaag gespijkerd. Aan de tengels wordt vervolgens droog Maasriet bevestigd, dat met zigzagsgewijs om platkopspijkers gewonden koperdraad tegen de tengels wordt vastgeklemd. In plaats van riet kan ook steengaas worden gebruikt. Daarna wordt eerst een ruwe laag vette kalkmortel aangebracht en vervolgens wordt het geheel afgewerkt met een mengsel van kalk en gips. Langs de wand brengt men gewoonlijk een plint aan die wordt vervaardigd door op het plafond latjes te bevestigen en de plint gelijk met die latjes af te werken. Eventuele ornamenten worden met gips opgeplakt. In L 383 sprak men bij een boerderij vooral van de 'zolder' en in een gewoon huis van het 'plafond'. [N 6, 20; N 54, 143a; L 2, 19; monogr.; Vld.]
II-9
|
30375 |
plafondhanger |
plafondhanger:
plǝfonhaŋǝr (L271p Venlo)
|
Houten balk die onafhankelijk van de balklaag in de muur bevestigd is en dient om het plafond te dragen. Plafondhangers bestaan in de regel uit vuren ribben van 4,5 à 6 cm en steken 3 à 4 cm beneden het ondervlak van de balklaag uit. [N 54, 147]
II-9
|
30372 |
plafondlatten |
pleisterlatten:
plī.stǝrlatǝ (L271p Venlo)
|
Latjes van ongeveer 1 x 2,5 cm die met een tussenruimte van een vingerdikte tegen de balklaag van de zoldering worden aangebracht. Plafondlatten dienen als ondergrond voor de pleisterlaag van het plafond. [N 54, 146a; monogr.]
II-9
|