24432 |
schaatsenrijder |
schaatsrijder:
schatsriejer (L271p Venlo)
|
schaatsertje: Hoe noemt u het insect dat met schokkende bewegingen over het water lijkt te schaatsen? Het lijf van het insect staat op lange poten op het water. [N100 (1997)]
III-4-2
|
22866 |
schaatsijzer |
ijzer:
iezer (L271p Venlo),
īēzer (L271p Venlo),
t iezer van dien schaatsen mot geslepen wäeren.
iezer (L271p Venlo),
schaatsijzer:
schaatsīēzer (L271p Venlo)
|
Noemt men het stalen onderdeel, dat over het ijs glijdt en dat geregeld geslepen moet worden, met een afzonderlijk woord? Zo ja, hoe luidt dit? [DC 23 (1953)]
III-3-2
|
18243 |
schabbernak |
blits maken:
blĭĕts mààkə (L271p Venlo),
raar ding:
raar dink (L271p Venlo)
|
wonderlijk kledingstuk [schabbernak] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
19081 |
schaden (ww.) |
schaden:
schaaie (L271p Venlo)
|
schaden (ww.) [SGV (1914)]
III-1-4
|
25043 |
schaduw, lommer |
lommer:
də loͅmmər (L271p Venlo),
schaduw:
de schaduw (L271p Venlo),
də schaduw (L271p Venlo),
schaduw (L271p Venlo, ...
L271p Venlo,
L271p Venlo,
L271p Venlo,
L271p Venlo,
L271p Venlo),
zie ook: "óet de zon
schádŭŭw (L271p Venlo),
uit de zon:
ŏĕttə zón (L271p Venlo),
Opm. v.d. invuller: schaduw of lommer is geen dialect. (wordt omschreven; geen woord bekend voor schaduw).
oet de zon (L271p Venlo)
|
(de) schaduw [DC 23 (1953)] || (in) de schaduw (zitten) [DC 49 (1974)] || schaduw [DC 42B (1967)], [SGV (1914)] || schaduw (donkere vlek achter een persoon) [DC 49 (1974)] || schaduw (lommer) [RND]
III-4-4
|
21092 |
schaften |
schaften:
schafte (L271p Venlo, ...
L271p Venlo,
L271p Venlo,
L271p Venlo,
L271p Venlo,
L271p Venlo),
schàftə (L271p Venlo),
scháftə (L271p Venlo)
|
het werk onderbreken om te rusten [schaften, schaffen, poren] [N 85 (1981)] || Rusten: rust houden na arbeid of vermoeienis (schoven, schoften). [N 84 (1981)] || schaften [SGV (1914)]
III-3-1
|
21483 |
schafttijd |
schafttijd:
schaftied (L271p Venlo),
sxaftit (L271p Venlo)
|
schafttijd [RND], [SGV (1914)]
III-3-1
|
19129 |
schande |
schande:
schand (L271p Venlo, ...
L271p Venlo)
|
schande [SGV (1914)] || Schande [scha.nd]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
20696 |
schapenvet |
ongel:
schapenvet
ongel (L271p Venlo),
Syst. WBD
ongel (L271p Venlo),
òngel (L271p Venlo),
schapenvet:
Syst. WBD
schaopevet (L271p Venlo, ...
L271p Venlo)
|
Kent u het woord roet (of root, ruut, riet of iets dergelijks) in de betekenis van runder-, schapen- of geitenvet? Zo ja, in welke vorm? [DC 25 (1954)] || Schapevet (ongel?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
33402 |
schapestal, schaapskooi |
schaapskouw:
sxǭpskǫu̯ (L271p Venlo)
|
De stal, doorgaans een apart gebouw, waarin de schapen overnachten. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). Zie ook de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [L 38, 29; A 10, 9f; N 5, 105f; monogr.]
I-6
|