31873 |
schaven met de vandiktebank |
op breedte schaven:
ǫp˱ bręjtǝ sxāvǝ (L271p Venlo)
|
Een stuk hout bewerken met de vandiktebank. Het onder A geplaatste begrip is een benaming voor de bewerking in het algemeen, ongeacht de positie van het te bewerken hout in de machine. Onder B zijn de termen opgenomen die het gelijkschaven van de grootste vlakken van het werkstuk betreffen; het krijgt zo dus zijn gewenste dikte. Onder C zijn de benamingen bijeengeplaatst die betrekking hebben op het schaven van de smalle kanten van het werkstuk, dat op deze wijze zijn juiste breedte krijgt. [N 53, 108a-b]
II-12
|
31834 |
schaven met de voorloper |
schaven met de voorloper:
sxāvǝ met ˲dǝ vø̄rlø̜jpǝr (L271p Venlo)
|
Hout ruw afschaven met de voorloper. [N 53, 92; monogr.]
II-12
|
17800 |
schede |
kut:
kut (L271p Venlo, ...
L271p Venlo),
(volks)
kut (L271p Venlo),
poes:
pŏĕs (L271p Venlo),
pruim:
prŏĕm (L271p Venlo),
schede:
schede (L271p Venlo),
schei (L271p Venlo, ...
L271p Venlo,
L271p Venlo),
schee:
schei (L271p Venlo)
|
schede, lederen ~ waarin een mes wordt bewaard [N 20 (zj)] || Schede: het buisvormige deel van de vrouwelijke geslachtsorganen dat toegang verleent tot de baarmoederhals, vagina (slot, foeter, keet, schede). [N 84 (1981)] || scheede [SGV (1914)]
III-1-1, III-2-1
|
34115 |
schede van de koe |
schede:
sxɛi̯ (L271p Venlo)
|
Uitwendig geslachtsorgaan van de koe. [N C, 13; JG 1a, 1b; A 48A, 47b; monogr.]
I-11
|
25016 |
scheef, niet recht |
scheef:
scheif (L271p Venlo),
schijf (L271p Venlo),
schuur:
schūūrə (L271p Venlo)
|
van de rechte richting afwijkend, niet recht of niet rechthoekig [scheef, noers, noes, slim, scheel, schieps, schuins, schiks, schoeks] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
17729 |
scheel zien |
lonken:
loenke (L271p Venlo),
scheel kijken:
schael kieke (L271p Venlo, ...
L271p Venlo),
schèl kîêkə (L271p Venlo),
schelen:
schèlə (L271p Venlo)
|
Scheel zien: gebrek van de ogen waarbij de oogassen niet op eenzelfde punt gericht kunnen worden (scheel zien, blieken, een bloem op het oog hebben). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
17774 |
scheen |
scheen:
scheen (L271p Venlo)
|
scheen [SGV (1914)]
III-1-1
|
23557 |
scheepje voor de wierook |
wierookscheepje:
wierikscheepke (L271p Venlo)
|
Het scheepje waarin de wierookkorrels worden bewaard [scheepke, schipke, schuitje, sjuutje?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
18727 |
scheerapparaat |
scheerapparaat:
electries schaer apparaat (L271p Venlo),
elektrisch schaerapparaat (L271p Venlo, ...
L271p Venlo)
|
Electrisch scheerapparaat [DC 64 (1989)]
III-1-3
|
18402 |
scheermes |
scheermes:
schaer méts (L271p Venlo),
schaermets (L271p Venlo),
schéérméts (L271p Venlo)
|
een mes waarmee men de baardharen afscheert [scheermes, schars, schors] [N 86 (1981)]
III-1-3
|