30702 |
schilderen, verven |
verven:
vɛrǝvǝ (L271p Venlo)
|
Het oppervlak van voorwerpen ter conservering en kleurgeving bedekken met verf. [S 39; N 67, 64a; monogr.]
II-9
|
19765 |
schilderij |
schilderij:
ein schoën schildrie (L271p Venlo),
schildrie (L271p Venlo)
|
schilderij [SGV (1914)] || schoone [een ~ schilderij] [SGV (1914)]
III-3-2
|
25070 |
schilfer |
schilfer:
schielfer (L271p Venlo),
schīēlvər (L271p Venlo)
|
een dun, afgebroken of loslatend blaadje van een harde of droge stof, bijv. gezegd van kalk of roest [bluster, vel, schilver] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
31156 |
schilfermes |
schalmmes:
schalmmes (L271p Venlo)
|
Mes in houten handgreep waarmee men het leer afschilfert. Zie afb. 70. [N 36, 41]
II-10
|
19532 |
schilmesje, aardappelmesje |
patattenmetsje:
petatte metske (L271p Venlo),
petattemetske (L271p Venlo, ...
L271p Venlo)
|
mes waarmee aardappelen worden geschild [N 20 (zj)]
III-2-1
|
21086 |
schimmel |
schimmel:
sxømǝl (L271p Venlo)
|
Paard met een geheel of overheersend witte of grijsachtige vacht. Naarmate de leeftijd vordert, neemt het wit toe; schimmels worden niet geboren, ze ontstaan mettertijd. De vosschimmel is wit met rode of bruinachtige vlekken. [JG 1a, 1b; N 8, 63a en 63b; S 31]
I-9
|
24491 |
schimmel (plantje) |
kaam:
op levensmiddelen
kaome (L271p Venlo),
schimmel:
schummel (L271p Venlo, ...
L271p Venlo),
ook: wit paard
schummel (L271p Venlo)
|
schimmel || schimmel (plant) [SGV (1914)]
III-4-3
|
21440 |
schimpen |
schimpen:
schimpe (L271p Venlo),
schimpə (L271p Venlo)
|
op onwaardige wijze kritiek uitspreken [schimpen, spijkeren] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
21244 |
schip |
schip:
scheep (L271p Venlo, ...
L271p Venlo),
sxep (L271p Venlo)
|
schip [RND], [SGV (1914)] || schip; de kapitein van het schip .... vroeger nog matroos geweest. [DC 45 (1970)]
III-3-1
|
21248 |
schipper |
schipper:
sxipər (L271p Venlo)
|
schipper [RND]
III-3-1
|