17652 |
bil |
draaier:
dręi̯ǝr (L271p Venlo)
|
Zie afbeelding 2.38. [JG 1b, 1c; N 8, 32.3, 32.9, 32.10 en 32.11]
I-9
|
21638 |
biljet van duizend gulden |
briefje van duizend:
breefke van doëzend (L271p Venlo)
|
1000 gulden, een biljet van ~ [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21637 |
biljet van honderd gulden |
briefje van honderd:
breefke van hônderd (L271p Venlo),
meier:
Van Dale: I. meier, 5. (Barg.) (briefje van) honderd gulden.
myer (L271p Venlo)
|
100 gulden, een biljet van ~ [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21612 |
biljet van tien gulden |
briefje van tien:
breefke van tiën (L271p Venlo),
tientje:
tientje (L271p Venlo)
|
10 gulden, een biljet van ~ [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21634 |
biljet van twintig gulden |
briefje van twintig:
breefke van twintig (L271p Venlo)
|
20 gulden, een biljet van ~ [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21636 |
biljet van vijfentwintig gulden |
briefje van vijfentwintig:
breefke van viëfentwintig (L271p Venlo)
|
25 gulden, een biljet van ~ [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21635 |
biljet van vijftig gulden |
briefje van vijftig:
breefke van vieftig (L271p Venlo)
|
50 gulden, een biljet van ~ [N 21 (1963)]
III-3-1
|
34086 |
billen |
batsen:
batsǝ (L271p Venlo)
|
Het achterwerk van de koe. [N 3A, 112]
I-11
|
21878 |
billijk |
billijk:
billijk (L271p Venlo),
bīēlik (L271p Venlo),
schappelijk:
schappelik (L271p Venlo),
scháppəlik (L271p Venlo)
|
redelijk, gezegd van de prijs voor een artikel [schappelijk, billijk, civiel] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
29408 |
binder |
binder:
bendǝr (L271p Venlo)
|
Degene die achter de maaier of aflegger aankomt en die de door hem gemaakte geleggen tot schoven bindt. Vergelijk ook het lemma ''aflegger'' (4.4.4). Soms is door de zegsman de opgave van de mannelijke vorm aangevuld met de aanduiding van de vaak voorkomende vrouwelijke vorm; waar deze afleiding onregelmatig is, is deze hier ook aangegeven. [N 15, 15c en 26; monogr.]
I-4
|