18978 |
smeerpoes |
diedel:
diedel (L271p Venlo),
sjappie:
sjappie (L271p Venlo),
smeerkees:
sméérkees (L271p Venlo),
smeerpoes:
smêrpoes (L271p Venlo),
varken:
verke (L271p Venlo),
vetdel:
vetdel (L271p Venlo),
vetlap:
vetlap (L271p Venlo),
vetpoes:
vetpoes (L271p Venlo),
vetzak:
vetzak (L271p Venlo, ...
L271p Venlo),
vieze ami (fr.):
fiezen ammie (L271p Venlo),
viezerik:
fiezerik (L271p Venlo),
vuilak:
voelak (L271p Venlo, ...
L271p Venlo),
vŏĕllák (L271p Venlo)
|
iemand die er altijd vuil en onverzorgd uitziet [smeerpoes, vuillak, vetkees] [N 85 (1981)] || smeerpoes [SGV (1914)]
III-1-4
|
24701 |
smeerwortel |
pisbloem:
pisbloom (L271p Venlo),
smeerwortel:
Gezeefd uit vraag naar heemst.
smaerwortel (L271p Venlo),
idem
smeerwortel (L271p Venlo)
|
smeerwortel [DC 52 (1977)], [DC 60a (1985)]
III-4-3
|
19073 |
smeken |
bedelen:
baedele um... (L271p Venlo),
bidden:
bèèjə (L271p Venlo),
smeken:
smaeke (L271p Venlo),
smèèkə (L271p Venlo),
smêke (L271p Venlo, ...
L271p Venlo)
|
nederig en dringend vragen [permitteren, pernegracie, spelen, bidden, smeken] [N 85 (1981)] || smeeken [SGV (1914)]
III-1-4, III-3-1
|
24886 |
smele |
smele:
smēlǝ (L271p Venlo)
|
Deschampsia Beauv. In het gebied van het WLD komen van deze grassoort met wijduitstaande aren twee soorten vrij algemeen voor: de ruwe smele (Deschampsia cespitosa (L.) Beauv.) en de hierbij afgebeelde bochtige smele (Deschampsia flexuosa (L.) Trin.) De eerste komt in pollen voor op vochtige gronden en wordt 30 tot 150 cm hoog; de tweede op droge gronden en wordt 30 tot 70 cm hoog. De benamingen slaan in sommige plaatsen speciaal op de halmen.
I-5
|
31987 |
smetten, afschrijven |
afschrijven:
āfsxrīvǝ (L271p Venlo)
|
Met behulp van de smetlijn een rechte lijn aftekenen op een te zagen boomstam of ander hout. Zie ook het lemma ɛsmettenɛ in Wld II.9, pag. 216.' [N 50, 21a; N 53, 204a; monogr.]
II-12
|
31988 |
smetter, afschrijver |
afschrijver:
āfsxrīvǝr (L271p Venlo)
|
De persoon die het werk van het smetten verricht. Zie ook het vorige lemma en het lemma ɛsmetlijnɛ.' [N 53, 204b]
II-12
|
19421 |
smeulen |
gloeien:
gleuje (L271p Venlo)
|
Zacht, langzaam branden zonder vlammen (smeulen, gloeien, veunzen, vrenzen) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
27252 |
smid |
smid:
smēt (L271p Venlo
[(mv smēj(ǝ), smē)]
)
|
In het algemeen een handwerksman die metaal, meestal ijzer, met behulp van hamers en andere gereedschappen bewerkt om er werktuigen of andere voorwerpen van te vervaardigen. Doorgaans wordt het metaal voor de verwerking in de smidsvuurhaard verhit en vervolgens op het aambeeld met behulp van smeedhamers in een bepaalde vorm gesmeed. Het woordtype vlammer (Q 113) is een afleiding van het werkwoord vlammen (vlɛmǝ) dat onder meer "slaan" kan betekenen. Vgl. ook RhWb II, kol. 548 s.v. Flammer, "Schmied".' [Wi 6; S 33; L 6, 78; L 8, 99; Weijnen BN 4, 6; N 33, 1a-b; monogr.]
II-11
|
31231 |
smidsblaasbalg |
blaasbalk:
blǭs˱balǝk (L271p Venlo)
|
Een werktuig om lucht aan te zuigen, samen te persen en vervolgens uit te blazen. In de smidse wordt het gebruikt om het vuur aan te wakkeren. Het bestaat uit een puntvormig uitlopende zak met twee of drie compartimenten of uit een tonvormige variant daarvan. Ook zijn er blaasbalgen met twee cilinders. De smidsblaasbalg wordt door middel van een trekmechanisme met de hand of de voet bediend. Zie ook afb. 8. [N 33, 11; N 33, 12a-12c; monogr.]
II-11
|
31192 |
smidse |
smederij:
smēdǝri (L271p Venlo),
smējǝri (L271p Venlo),
smidse:
smets (L271p Venlo)
|
In het algemeen de werkplaats van een smid en meer in het bijzonder de plaats waar de smidsvuurhaard is ondergebracht. Zie ook afb. 1. [N 33, 5; S 33; JG 1a; JG 1b; monogr.]
II-11
|