23488 |
soldatenkerkhof |
duits kerkhof:
duits (L271p Venlo),
engels kerkhof:
engels kerkhof (L271p Venlo),
soldatenkerkhof:
soldaotekerkhaof (L271p Venlo)
|
Een soldatenkerkhof, oorlogskerkhof, militaire begraafplaats, ereveld, engels kerkhof e.d. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
31504 |
solderen |
solderen:
sǫldērǝ (L271p Venlo)
|
Twee of meer metalen delen door middel van soldeersel met elkaar verbinden. Het soldeersel is een metaal of een legering waarvan het smeltpunt lager ligt dan dat van de te verbinden metalen. Het wordt tijdens het solderen met behulp van een soldeerbout, een soldeerlamp, etc. verhit en vloeibaar gemaakt. De te verbinden vlakken worden vóór het solderen met een vloeimiddel gereinigd om het hechten van het soldeersel te vergemakkelijken en om oxidatie van het te solderen materiaal tegen te gaan. Zie ook het lemma "hardsolderen". [N 64, 28a; N 100, 19; L 7, 12; monogr.; N 33, 194 add.]
II-11
|
28833 |
soorten patronen of dessins |
nopje:
nø̜pkǝ (L271p Venlo),
strijpje:
stripkǝ (L271p Venlo)
|
Diverse patronen of motieven in de stof. [N 62, 74b; MW]
II-7
|
21739 |
soorten soldaten |
huzaar (<hong.):
Van Dale: huzaar (<Hong.), 1. soldaat van de lichte ruiterij, voorheen in de meeste legers, gekleed in een korte jas met tressen en een beremuts of kolbak, en gewapend met sabel, pistolen en karabijn.
hŭŭzáár (L271p Venlo),
piot:
Van Dale: (gew. en Barg.) infanterist.
piot (L271p Venlo),
pĭĕjót (L271p Venlo),
zandhaas:
Van Dale: zandhaas, 2. (spott.) ben. voor infanterist.
zàntháás (L271p Venlo)
|
welke verschillende soldaten onderscheidt u [piot, zandhaas, kalkvreter] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
32576 |
soorten van dierlijke mest |
kippemest:
kipǝ[mest] (L271p Venlo),
koemest:
ku[mest] (L271p Venlo),
paardsmest:
pē̜rs[mest] (L271p Venlo),
schapemest:
sxǭpǝ[mest] (L271p Venlo),
varkensmest:
vɛr(ǝ)kǝs[mest] (L271p Venlo)
|
De termen voor de verschillende soorten van dierlijke mest zijn op deze plaats in een lemma verenigd, omdat er (met name door N 11 en N 11A) in het kader van de bemesting van akker en weide naar werd geïnformeerd. Ze zouden evengoed passen in de sfeer van het uitmesten van de stallen en de mestbereiding, ook al kan men voor bepaalde gewassen de akker het best bemesten met de mest van een bepaalde veesoort en zal men in de mestvaalt sommige soorten dierlijke mest afzonderlijk verzamelen. In sommige plaatsen wordt naast of in plaats van (stal)mest het woordtype koestalmest of koemest gebruikt ter aanduiding van natuurlijke mest. Dat is niet verwonderlijk wanneer men bedenkt dat op de boerderij de meeste mest geproduceerd wordt door de koeien. In dit lemma zijn geen benamingen opgenomen, die specifiek zijn voor de uitwerpselen van de genoemde diersoorten. Voor de plaatselijke varianten van -[mest [JG 1a + 1b add.; A 9, 24 + 25; N 11, 27; N 11A, 5a t /m f; N M, 10a + b add.; L 20, 22f; A 4, 22f]
I-1
|
34118 |
soortige koe |
soortige koe:
sǭrtegǝ ku (L271p Venlo)
|
Koe die harmonisch van bouw is. [N 3A, 140]
I-11
|
33222 |
sorteren met de hand |
sorteren:
sǫrtērǝ (L271p Venlo)
|
Vroeger werden vaak de grote van kleine aardappelen gescheiden bij het rapen zelf op het veld; zie de toelichting bij het lemma Aardappelmand. Tegenwoordig worden de aardappelen op de boerderij gesorteerd; niet meer met de hand maar met een sorteermachine. Zie het lemma Sorteermachine. [N 12, 31; JG 1a, 1b gedeeltelijk, 1c, 2c; monogr.]
I-5
|
29065 |
sousbras |
sousbras:
subras (L271p Venlo)
|
Schuingesneden zemen of gummi lapje, in de armsgaten van japonnen en mantels gedragen tegen het doorzweten in de oksels. [N 59, 132]
II-7
|
34576 |
spaak |
speek:
spęi̯k (L271p Venlo),
speken:
spęi̯kǝ (L271p Venlo),
spil:
(mv)
spilǝn (L271p Venlo)
|
Elk van de houten staven die de verbinding vormen tussen de velg van het wiel en de naaf. Afhankelijk van de omtrek van het wiel zijn er tien tot zestien spaken. Er zijn twee soorten spaken: ronde en platte. Voor zover ze specifieke benamingen krijgen, worden ze behandeld onder A resp. B. [N 17, 61a-b + 62a-b; N 18, 99; N G, 44a; JG 1a; JG 1b; JG 2b; S 34; A 4, 20b; L 20, 20b; L 7, 13; monogr.]
I-13
|
27920 |
spaanders |
spanen:
spǭnǝ (L271p Venlo)
|
De kleine stukjes hout die losraken tijdens het werken met de beitel. [N 53, 51; monogr.]
II-12
|