28418 |
spaarkast |
spaarkast:
spaarkast (L271p Venlo)
|
Soort bijenkast. Volgens informanten is de spaarkast enkelwandig (L 265), een kast met bovenbehandeling (L 333) en zonder binnenbak (L 289). Doordat men de kast enkelwandig maakt, bespaart men hout. [N 63, 9]
II-6
|
21896 |
spaarpot |
spaarpot:
spaarpot (L271p Venlo, ...
L271p Venlo),
spààrpót (L271p Venlo)
|
de pot waarin geld wordt gespaard [spaarpot, spaarspot, ponk] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
32750 |
spade, spitschop |
schup:
sxø̜p (L271p Venlo),
spaadschup:
spāi̯[schup] (L271p Venlo)
|
Een schop met een vlak blad, dat min of meer in het verlengde van de steel geplaatst is. Deze schop wordt gebezigd voor het omspitten van de wendakkerhoeken, een lapje grond, de tuin e.d. Al naar gelang de streek en de ervaring is het blad van de spade hartvormig, trapeziumvormig of rechthoekig. Voor het tweede lid van de varianten van samenstellingen zie men het simplex schup verderop in het lemma. [N 11A, 147; N 18, 1 + 2 + 5 + 14; JG 1a + lb; L 7, 15; L 42, 40; Wi 5; Gwn 8, 2; GV, K 7; monogr.; div.]
I-1
|
32020 |
spanblokje |
spanblokje:
spanblø̜kskǝ (L271p Venlo)
|
Elk van de houten blokjes of plaatjes die tussen de bekken van de lijmknecht of bankschroef worden aangebracht ten einde het werkstuk bij het vastklemmen niet te beschadigen. [N 53, 221a; monogr.]
II-12
|
25427 |
spanhout |
hout:
holt (L271p Venlo)
|
Het hout dat meer specifiek gebruikt wordt om het dichtklappen van het dier te voorkomen. Men steekt het hout achter de achillespezen van de achterste poten, vaak voorzien van inkepingen, waarin dan de pezen worden geschoven, zodat deze niet weg kunnen. Overeenkomst van betekenis met het begrip "slachthout" is duidelijk zodat voor nogal wat respondenten de begrippen "slachthout" en "spanhout" samenvallen. De informant van P 50 merkt op, dat er gaten in deze balk zitten waardoor een spie steekt. Aldus kan het spanstuk voor twee doeleinden gebruikt worden. Zie ook het lemma ''slachthout''. [N 28, 64; N 28, 65; N 28, 68]
II-1
|
31765 |
spanlat van de spanzaag |
spanhout:
spanhǫlt (L271p Venlo),
spanlat:
spanlat (L271p Venlo),
spanstek:
spanstɛk (L271p Venlo)
|
Latje waarmee het spantouw aangedraaid wordt om de zaag op te spannen. Om te voorkomen dat het touw ontspant, zet men het latje vast achter de spanregel. Zie ook afb. 18. [N 53, 8b; N I, 1b; monogr.]
II-12
|
17830 |
spannen |
spannen:
spanne (L271p Venlo)
|
spannen [SGV (1914)]
III-1-2
|
31763 |
spanregel van de spanzaag |
brug:
brø̜k (L271p Venlo)
|
De houten lat die de twee spanzaagarmen in het midden met elkaar verbindt. Achter de spanregel wordt de spanlat vastgezet die ervoor zorgt dat het zaagblad op spanning blijft. Zie ook afb. 18. [N 53, 8f; N I, 1, add.]
II-12
|
32121 |
spanstoel |
spanstoel:
spanstōl (L271p Venlo)
|
Werktuig waarmee men een ineengezette stoel in zijn geheel in kan zetten om hem te spannen. [N 53, 220a]
II-12
|
33743 |
spanstokje |
trekijzer:
trękīzǝr (L271p Venlo),
trekpaal:
trɛkpǭl (L271p Venlo)
|
Stok of paaltje in de afrasteringsdraad waarmee men die draad spant. [N 14, 65]
I-8
|