22492 |
spitsroeden lopen |
spitsroeden lopen:
spetsrujə loͅupə (L271p Venlo)
|
Tussen twee rijen mensen lopen die een stok hebben en daarmee slaan [door de cordons lopen, door de kardouzen moeten, spitsroeden lopen, spitskar]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
32749 |
spitten |
omspaden:
øm[spaden] (L271p Venlo),
spaden:
spāi̯ǝ (L271p Venlo)
|
In de tuin, op een zeer klein perceel of een moeilijk te ploegen hoek van een akker de grond met een spade - al dan niet in voren - uitsteken en omkeren. De simplicia spaden, graven e.d. zijn bij absoluut gebruik van toepassing op het spitwerk als zodanig. Meestal kunnen ze ook transitief gebruikt worden met het te bewerken stuk grond (de tuin e.d.) als object. [N 11, 65a; N 11A, 146a + b + c; N 11A, 50b add; RND 4 + 7 + 8 + 10, zin 4; A 33, 6 + 7 + 16 add.; L 7, 25; S 34; Lu 1, 1c; monogr.; div.]
I-1
|
33639 |
splijtkool |
eeuwig moes:
-
eeuwig moes (L271p Venlo)
|
I-7
|
24706 |
splitsing van de stam |
gaffel:
gaffel (L271p Venlo),
WLD
gaffel (L271p Venlo),
gaffəl (L271p Venlo),
mik:
WLD
mik (L271p Venlo),
vork:
vork (L271p Venlo)
|
Het deel van de boom waar de stam zich in tweeën splitst (gaffel, mik, vork). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
23327 |
spoken |
spoken:
spuik (L271p Venlo)
|
spoken (mv.) [SGV (1914)]
III-3-3
|
23328 |
spoken (ww.) |
spoken:
spoeikke (L271p Venlo)
|
spoken (ww.) [SGV (1914)]
III-3-3
|
31841 |
sponningschaaf |
lange sponningschaaf:
laŋǝ sponeŋsxāf (L271p Venlo),
rabatschaaf:
rabatsxāf (L271p Venlo)
|
De smalle schaaf die gebruikt wordt om sponningen te steken of te verdiepen. Zie ook afb. 39. Er bestaan verschillende uitvoeringen van de sponningschaaf. Zo kan de breedte van de zool en beitel variëren en is er bij sommige modellen een breedte- en eventueel ook een dieptegeleider aangebracht. Zie ook het volgende lemma. De sponningschaaf zonder geleider wordt doorgaans boorschaaf genoemd. Hij wordt gebruikt om reeds geschaafde sponningen te vergroten of te verdiepen. [N 53, 63a-b; N 53, 64; N 53, 66; N G, 37a; monogr.]
II-12
|
31756 |
sponningzaag |
sponningzaagje:
sponeŋzē̜xskǝ (L271p Venlo)
|
Kleine, enigszins rond gebogen zaag van ongeveer 10 cm, die aan een houten blokje is bevestigd en dient om ronde of holle sponningen uit te zagen. Zie ook afb. 15. [N 53, 13b]
II-12
|
19806 |
spons |
spons:
spons (L271p Venlo, ...
L271p Venlo,
L271p Venlo,
L271p Venlo),
Verklw. spunske
spóns (L271p Venlo)
|
spons || spons om ruiten mee schoon te maken [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
23329 |
spook |
spook:
spoeik (L271p Venlo)
|
spook [SGV (1914)]
III-3-3
|