31856 |
spookschaaf |
bastringue:
bastǝręŋ (L271p Venlo)
|
Klein, langwerpig schaafje, vroeger van hout, nu van ijzer, met twee handvatten en een schaafbeitel die door middel van twee schroeven in de gewenste stand wordt gebracht. De spookschaaf dient om hol- en bolvormige stukken glad te schaven. Zie ook afb. 49. De spookschaaf wordt door verschillende houtbewerkende beroepen gebruikt. De kuiper schaaft er bijvoorbeeld de buitenwand van vaten mee glad, terwijl de wagenmaker er wielspaken en andere gebogen oppervlakken mee bijwerkt. [N 53, 77; N E, 45a; N G, 38b; A 32, 3a-b; monogr.]
II-12
|
21160 |
spoorweg |
spoor:
spaor (L271p Venlo),
spoorbaan:
spaorbaan (L271p Venlo),
spoorweg:
ps. letterlijk overgenomen, zoals invuller het genoteerd heeft.
spaorwàêg (L271p Venlo)
|
een weg met rails waarover men wagens die mechanisch voortbewogen worden, laat lopen voor het vervoer van personen en goederen [spoorweg, route, ijzerenweg] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
28460 |
spoorwieltje |
spoorwieltje:
spǭrwilkǝ (L271p Venlo)
|
Een wieltje aan een handvat dat dient om draden in een kunstraat te bevestigen. [N 63, 15]
II-6
|
34483 |
sporen van de haan |
hanensporen:
hānǝspǭrǝ (L271p Venlo),
sporen:
spǭrǝ (L271p Venlo)
|
Doornachtige hoornuitwas van de poten van de haan. [N 6, 3; L 7, 27b; monogr.]
I-12
|
19707 |
sport van een stoel |
sproot:
sprōͅ.t (L271p Venlo),
sprōͅt (L271p Venlo, ...
L271p Venlo)
|
ronde of vierkante latten, die soms de poten van een stoel aan de onderzijde verbinden [DC 19 (1951)]
III-2-1
|
18532 |
sportvest |
sportvest:
sport ves (L271p Venlo)
|
een sportvest [N 59 (1973)]
III-1-3
|
20449 |
spotnaam voor hoge hoed |
kachelpijp:
kachelpiep (L271p Venlo, ...
L271p Venlo)
|
hoed, hoge ~: spotbemaningen [tarpot, titsj, hekteliter, böömert, handskow, kachelpiep, sjtief] [N 25 (1964)]
III-2-2
|
19359 |
spotten |
bespottelijk (bn.):
bespottelijk (L271p Venlo),
spotten:
spotte (L271p Venlo, ...
L271p Venlo,
L271p Venlo,
L271p Venlo),
spòttə (L271p Venlo, ...
L271p Venlo)
|
de spot drijven met [spotten, spreeuwen, truten, zwanzen] [N 85 (1981)] || spotten [SGV (1914)] || zich met belachelijk makende of oneerbiedige scherts [grappen] uiten [spreeuwen, spotten, truten, zwanzen, lollen, leuren] [N 85 (1981)]
III-1-4, III-3-1
|
30098 |
spouw |
spouw:
spǫw (L271p Venlo)
|
De luchtruimte tussen de beide delen van een spouwmuur. [N 31, 35d; monogr.]
II-9
|
30099 |
spouwanker |
spouwijzer:
[spouw]īzǝr (L271p Venlo)
|
Haak van messing of gegalvaniseerd ijzer die de binnen- en de buitenspouwmuur met elkaar verbindt. In L 210 werd om de zeven steenlagen een spouwanker bevestigd. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '(spouw)-' het lemma 'Spouw'. [N 31, 35e; monogr.]
II-9
|