17760 |
tand |
tand:
tand (L271p Venlo)
|
tand [SGV (1914)]
III-1-1
|
17761 |
tanden |
tanden (mv.):
tand (L271p Venlo)
|
tanden [SGV (1914)]
III-1-1
|
18731 |
tanden poetsen |
tanden poetsen:
Vgl. SGV-enquête (L 271), blz. 37: tanden (mv.), tand (kort) [ev. = lang].
poets ik mich de tand (L271p Venlo),
poets ik mien tand (L271p Venlo, ...
L271p Venlo)
|
Elke avond poets ik mijn tanden. [DC 64 (1989)]
III-1-3
|
32914 |
tanden van de hooihark |
tanden:
tant (L271p Venlo)
|
De houten pennen die aan beide zijden uit de dwarsbalk van de hooihark steken; zie afbeelding 11, d. Alle opgaven zijn in het meervoud. [N 18, 92d]
I-3
|
32584 |
tanden van een riek |
tanden:
tant (L271p Venlo)
|
Van de opgesomde termen zijn de niet-samengestelde meestal ook toepasselijk op de tanden van de mesthaak en van de hooivork. Voor het aantal tanden dat een riek kan hebben, zie men het vorige lemma. [N 11A, 13b + 17b; div.; monogr.]
I-1
|
18728 |
tandenborstel |
tandenborstel:
tande burstel (L271p Venlo),
tandenbörstel (L271p Venlo, ...
L271p Venlo)
|
Tandenborstel [DC 64 (1989)]
III-1-3
|
18732 |
tandenstoker |
tandenstoker:
tande stöker (L271p Venlo),
tandestaöker (L271p Venlo),
tándəstaokər (L271p Venlo)
|
een puntig voorwerp waarmee men voedselresten verwijdert die tussen tanden en kiezen of in kiezen zijn blijven zitten [tandestoker, kloker, koter] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
18729 |
tandpasta |
tandpasta:
tand pasta (L271p Venlo),
tandpasta (L271p Venlo, ...
L271p Venlo)
|
Tandpasta [DC 64 (1989)]
III-1-3
|
18068 |
tandpijn |
tandpijn:
tandpien (L271p Venlo, ...
L271p Venlo,
L271p Venlo)
|
kiespijn [DC 27 (1955)]
III-1-2
|
31830 |
tandschaaf |
rouwschaaf:
rǫwsxāf (L271p Venlo)
|
Soort kleine blokschaaf met loodrecht geplaatste tandschaafbeitel die gebruikt wordt om een te lijmen oppervlak ruw te maken zodat de lijm beter kan hechten. Zie ook afb. 34 en de twee volgende lemmata. [N 53, 59a; N G, 39; monogr.]
II-12
|