34157 |
uieren |
scheut:
sxø̄t (L271p Venlo)
|
Een zwellende uier krijgen in de draagtijd, gezegd van de koe. [N 3A, 35; A 9, 16; monogr.]
I-11
|
34089 |
uierkwartier |
kwartier:
kwartēr (L271p Venlo)
|
Kwartier van de koeuier in het algemeen. [A 9, 12]
I-11
|
24260 |
uil |
uil:
uul (L271p Venlo, ...
L271p Venlo),
ül (L271p Venlo),
ein uulke vange "een uiltje knappen
uul (L271p Venlo)
|
uil [SGV (1914)]
III-4-1
|
22874 |
uit (voetbal) |
out (eng.):
Spreek uit aus.
out (L271p Venlo),
uit:
oēt (L271p Venlo)
|
(De bal is) uit. [DC 49 (1974)]
III-3-2
|
19652 |
uit de as gezeefde kolen |
kooltjes:
koälkes (L271p Venlo)
|
Hoe noemt u datgene dat uit de kachel komt en dat nog kan branden nadat de as eruit gezeefd is (van steenkool)? (bluskool, sintel, kooltjes, krikken) [N 104 (2000)]
III-2-1
|
28621 |
uit de rij zetten |
af laten vliegen:
āf lǭtǝ vlēgǝ (L271p Venlo)
|
De korven een meter voor de stal zetten. Door de korven uit de rij te zetten kan men het zwermen van zwermachtige volken ook verhinderen. De meeste vliegbijen komen bij de zwakkere buren terecht. Hierdoor moeten de zwermzuchtige bijen eerst nieuwe vliegbijen zien te krijgen om weer te kunnen zwermen. Vergelijk het lemma Koud Zetten. [N 63, 96a; monogr.]
II-6
|
18896 |
uitblinken |
uitblinken:
oêtblinke (L271p Venlo),
ōētblinkə (L271p Venlo)
|
schitteren boven iets of iemand anders, bijzonder begaafd zijn [uitstek zijn, uitblinken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19028 |
uitbrander |
berisping:
bərisping (L271p Venlo),
rappelement:
rappelement (L271p Venlo, ...
L271p Venlo),
schrobbering:
schróbbeering (L271p Venlo),
standje:
standje (L271p Venlo),
uitbrander:
oêtbrander (L271p Venlo)
|
een lichte afkeuring als straf [ripplement, rappelement, afkemming, kemming, afleiding, schelles, berisping] [N 85 (1981)] || een sterke berisping [uitschijter, schrobbering, schoefeling] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18805 |
uitdenken |
bedenken:
bədinkə (L271p Venlo),
uitprakkiseren:
oetprakkezere (L271p Venlo),
ôêtprakkezére (L271p Venlo)
|
door nadenken ontwerpen; verzinnen [uitfineren, figeleren, uitprakkezeren, bedenken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21827 |
uiten |
uiten:
uute (L271p Venlo),
ūūtə (L271p Venlo),
uitspreken:
oêtspraeke (L271p Venlo)
|
uitspreken; te kennen geven [uiten, uiteren, lossen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|