30159 |
voeg |
voeg:
vōx (L271p Venlo)
|
De ruimte tussen de metselstenen van een bouwwerk die met voegmortel wordt gevuld. Men onderscheidt doorgaande voegen in de lengterichting van het metselwerk, de lintvoegen, en de voegen die daar loodrecht op staan, de stootvoegen. [N 32, 29a; monogr.]
II-9
|
30158 |
voeger |
voeger:
vyǝgǝr (L271p Venlo),
vōgǝr (L271p Venlo)
|
De arbeider die op de bouwplaats de voegwerkzaamheden verricht. [N 30, 3b; monogr.]
II-9
|
19130 |
voelen |
voelen:
veule (L271p Venlo)
|
voelen
III-1-4
|
34280 |
voer |
voer:
fo.r (L271p Venlo),
vor (L271p Venlo)
|
Veevoer. De samenstelling van dit voer is vevarieerd. Afval van hooi en stro, wortels van gras en graan, soorten zaad, zemelen en meel kunnen ingrediënten zijn. [N 5A II, 64a en 64b; RND 97; S 41; L 28, 45; JG 1d; monogr.]
I-11
|
33362 |
voer- en drinkgoot |
drinkgoot:
dreŋk˲gø̄t (L271p Venlo)
|
De goot die vóór de koeien langs loopt in de vloer van de stal, waarin het voer wordt uitgespreid en, soms, ook water wordt gegoten om het vee te drenken. Al de benamingen die verwijzen naar een opgemetselde bak zijn overgeplaatst naar het lemma "vaste voer- en drinkbak" (2.2.15). Zie ook dat lemma. Zie ook afbeelding 8 bij het lemma "voorstal" (2.2.5). [N 5A, 37a; A 10, 10]
I-6
|
28436 |
voerbak |
voerbak:
vōrbak (L271p Venlo),
voerschotel:
vōrsxotǝl (L271p Venlo)
|
Voerbak met voer voor de bijen. In plaats van hun natuurlijk voedsel, de honing, krijgen de bijen als bijvoeding in de winter een oplossing van geraffineerde kristalsuiker toegediend. De voerbak kan verschillende vormen en plaatsen in de kast aan- en innemen. Het simpelst is wel een doodgewone honingpot met een druk- en schroefdeksel waarin een paar kleine gaatjes zijn geslagen en die ondersteboven op de opening van de dekplank wordt gezet. Men heeft ook zogenaamde voederramen, die de plaats van een of twee gewone ramen innemen en het voedsel als het ware tegen de bijentros aanbrengen. Verder kent men de voederballon, het Perfect-voederglas en de hevelvoeder (De Roever, pag. 220-221. [N 63, 10g; N 63, 5e; JG 1a; Ge 37,32]
II-6
|
24267 |
voeren |
voederen:
voorə (L271p Venlo),
vore (L271p Venlo, ...
L271p Venlo),
voeren:
vōrǝ (L271p Venlo)
|
de jongen voeden, gezegd van vogels (azen, aanazen, ekeren) [N 83 (1981)] || Het aanbrengen van voering. [N 62, 18b; Gi 1.IV, 28; MW]
II-7, III-4-1
|
28819 |
voering, voeringstof |
voering:
vōreŋ (L271p Venlo)
|
Stof waarmee kledingstukken van binnen bekleed worden. [N 62, 18a; N 62, 84; A 4, 27b; L 20, 27b; Gi 1.IV, 29; MW; S 41; monogr.]
II-7
|
28326 |
voerman |
voerman:
vōrman (L271p Venlo)
|
Persoon die een ingespannen paard bestuurt of ment. [JG 1a, 1b; monogr.]
I-10
|
33054 |
voerman op de maaimachine |
garvenmaker:
garvenmaker (L271p Venlo)
|
De opgaven bestaan vaak uit omschrijvingen en er is weinig echte terminologie; vergelijk ook het lemma ''afleggen'' (4.4.3). [N J, 3a; monogr.]
I-4
|