e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L271p plaats=Venlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
wei wei: wē̜i̯ (Venlo), węi̯ (Venlo, ... ) Dunne, zoete vloeistof die, na de afscheiding van de kaasstof, van de melk overblijft. [L 27, 30 en 31; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 7, 15, 27 en 28; L 2, 7; A 9, 15a en 15b; S 15; Ge 22, 65 en 128; monogr.] || In het algemeen een stuk weiland of grasweide waar het vee graast. Bedoeld is een niet-omheinde weide. [N 14, 50a; N 14, 50b; N 5AøIIŋ, 76d; N 5AøIIŋ, 76e; N M 4a; L 19B, 2a!; L A2, 430; L 4, 40; L 32, 45; JG 1b, 1d, 2c; A 10, 3; A 3, 40; RND 20; Wi 4; R; S 43; Vld.; N 14, 129 add.; monogr.] I-11, I-8
weigerachtig niet doen: neet doon (Venlo), weiger: weiger (Venlo) geneigd om te weigeren [weiger] [N 85 (1981)] III-1-4
weiland in het algemeen wei: węi̯ (Venlo), (mv)  węi̯ǝ (Venlo) Het totaal aan grasland waarop men de koeien kan laten grazen en waarop men kan hooien. [N 6, 33b; N P, 5; N 14, 50a; S 43; RND 20; A 10, 3; A 10, 4; monogr.] I-8
welbespraakt / brutaal frech (du.): vrég (Venlo) iemand die goed kan praten maar daarbij brutaal is [mondfiat] [N 85 (1981)] III-3-1
welbespraakt brutaal persoon flapdrol: flàpdról (Venlo), frechlap: vrechlap (Venlo) iemand die goed kan praten maar daarbij brutaal is [mondfiat] [N 85 (1981)] III-3-1
welbespraakt zijn fest (du.) met de muil zijn: fest mit de moel (Venlo), flou de bouche (fr.) hebben: flūū də bōēsj (Venlo), goed van de muil zijn: good van de moel (Venlo) welbespraakt; goed, vlot kunnende spreken, woordenrijk [montfiejat] [N 87 (1981)] III-3-1
welblad welplaat: węlplāt (Venlo) Lasmiddel, bestaande uit ijzergaas dat overtrokken is met een hardgeworden massa waarin veel borax zit. Het welblad wordt tussen de twee aan elkaar te wellen stukken gelegd. Het geheel wordt vervolgens met hamerslagen met elkaar verenigd. Volgens de invuller uit Q 5 wordt welplaat alleen bij het wellen van licht hardbaar koolstofstaal gebruikt. [N 33, 193; N 33, 340] II-11
welig groeiend gelp: gelp (Venlo), WLD  gelp (Venlo), gélp (Venlo) In overvloed groeien, gezegd van planten (gelp). [N 82 (1981)] III-4-3
welig, gelp gelp: gelp (Venlo) Opgaven voor de uitdrukking "de tarwe groeit welig, staat gelp". Derf betekent eigenlijk "ongaar, onrijp". [L 35, 61; monogr.] I-4
wendakkerhoeken hoekjes: høkskǝs (Venlo), tompen: to.mp (Venlo), tø.mp (Venlo) Bij het ploegen van de keerstrook of wendakker blijft, behalve als men na elke voor bij het keren de ploeg terugtrekt en aan de kant inzet, aan beide zijden van de wendakker een vierkant of rechthoekig keerstrookje over, dat thans vaak onbewerkt blijft, maar vroeger veelal met de schop (soms met de riek) werd omgewerkt. Een enkele keer diende het voor een ander gewas dan op de rest van de akker verbouwd werd. [N 11, 50b; N 11A, 125c; A 33, 7; N P, 1] I-1