32900 |
wetten met de wetsteen |
aanzetten:
ānzetǝ (L271p Venlo),
slijpen:
slīpǝ (L271p Venlo)
|
Het scherpen van de zeis of de zicht met de wetsteen. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en afbeelding 9, nummer 2. [JG 1a, 1b; add. uit: N 14, 131; N 18, 80; A 4, 28; A 14, 10; A 23, 16; monogr.]
I-3
|
24408 |
wezel |
wezel:
wezel (L271p Venlo, ...
L271p Venlo,
L271p Venlo,
L271p Venlo,
L271p Venlo),
in de zegswijze: zo bang (oid) als een wezel
wezel (L271p Venlo)
|
wezel [DC 07 (1939)], [SGV (1914)], [ZND 48 (1954)], [ZND 48 (1954)]
III-4-2
|
25287 |
wichtje, maat van 1 gram |
gram:
gram (L271p Venlo)
|
de maat die een gewicht aangeeft van 1 gram = 1/1000 kg [wichtje] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
17864 |
wiebelen |
wiebelen:
wiebele (L271p Venlo, ...
L271p Venlo,
L271p Venlo),
wīēbələ (L271p Venlo),
wiegelen:
wiegele (L271p Venlo)
|
Wiebelen: onvast heen en weer bewegen (wiebelen, kwikken, kwikkelen, wiegelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
33300 |
wieden, algemeen |
geden:
gē̜i̯ǝ (L271p Venlo)
|
Onkruid bestrijden in het algemeen, ongeacht de manier waarop of het gereedschap waarmee dat gebeurt. Vergelijk ook de meer specifieke handelingen in de andere lemmaɛs van deze paragraaf. De benamingen voor het object onkruid, dat in de woordtypen tussen haken is geplaatst, vindt men in het lemma Onkruid, Algemeen. [N 15, 2; N Q, 11b; JG 1a, 1b, 2c; A 47, 11b; L B2, 272; L 8, 92; S 43, Wi 39; monogr.; add. uit N 18, 8b; A 39, 1b]
I-5
|
19969 |
wieg |
wieg:
weeg (L271p Venlo, ...
L271p Venlo,
L271p Venlo,
L271p Venlo,
L271p Venlo)
|
wieg [SGV (1914)] || wieg; bak- of mandvormig ledikantje voor zeer kleine kinderen [wieg, krib, zuus] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
34574 |
wiel |
karrad:
kɛrrāt (L271p Venlo),
rad:
rā.t (L271p Venlo),
rāt (L271p Venlo),
meervoud
rāi̯.ǝr (L271p Venlo),
radje:
verkleinwoord
rɛ̄.tjǝ (L271p Venlo)
|
Algemene benaming voor het wiel van een kar of een wagen. De karren en wagens hebben aanvankelijk houten wielen met daarrond een ijzeren band, om slijtage tegen te gaan. Na de tweede wereldoorlog werden deze houten wielen geleidelijk aan vervangen door wielen met luchtbanden. Afhankelijk van de omtrek heeft een wiel tien tot veertien spaken. [N 17, 57a-b + add; N 18, 99 + add; N G, 4; JG 1a + 1b; Gi 1,1; L 20, 21; L 38, 41; A 2, 60; A 4, 21; A 43, 1a-b; Wi 5; S 29; monogr.]
I-13
|
24962 |
wiel, kolk |
ondergelopen stuk:
ôndergeloupe stök (L271p Venlo),
poel:
pool (L271p Venlo)
|
kolk of plas die na een dijkbreuk is ontstaan of is overgebleven na een overstroming [wiel, waal] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
31573 |
wielband |
band:
bant (L271p Venlo),
ijzer:
īzǝr (L271p Venlo),
ijzeren band:
īzǝrǝn bant (L271p Venlo),
reep:
re̜jp (L271p Venlo)
|
De ijzeren hoepel die door de smid om de houten velg van een kar of wagen wordt gelegd. Zie ook afb. 209a. [N G, 46a; N 17, 67; A 42, 17; JG 1a; JG 1b; L 20, 20c; A 4, 20c; N 33, 8 add.; monogr.; Vld.; div.]
II-11
|
22412 |
wielerwedstrijd |
koers:
koers (L271p Venlo),
wegwedstrijd:
wɛ̄xweͅtstrit (L271p Venlo)
|
Snelheidswedstrijd voor wielrenners op de weg [koers, klassieker]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|