25093 |
wisselen |
ruilen:
ruule (L271p Venlo),
verwisselen:
vərwissələ (L271p Venlo)
|
onderling veranderen; het een voor het andere nemen of geven (bijv. voor plaats) [wisselen, omzetten] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
33779 |
wisselen van de tanden |
breken:
brē̜kǝ (L271p Venlo),
wisselen:
wesǝlǝ (L271p Venlo)
|
Het breken of wisselen van de veulentanden gebeurt op twee en een half- à drie en een halfjarige leeftijd; het veulen verliest de melktanden en krijgt paardetanden, eerst de twee voorste tanden of binnentanden. Als het omstreeks vier jaar is, breken de twee middentanden en op vier en een half- à vijfjarige leeftijd de twee hoektanden. [JG 1a, 1b; N 8, 19]
I-9
|
34143 |
wisselen van tanden |
breken:
brē̜kǝ (L271p Venlo)
|
[N 3A, 108b; N 3A, 16; N 3A, 22]
I-11
|
23582 |
wisselende misgezangen |
wisselende gezangen:
wisselende gezange (L271p Venlo)
|
De wisselende misgezangen [Introïtus, Graduale, Tractus, Alleluia, Sequentia, Offertorium, Communio]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
25174 |
wisselvallig weer |
buiig (weer):
buu-ig waer (L271p Venlo),
būūjich (L271p Venlo),
duister kijken:
dūūstər kīēkə (L271p Venlo),
grijs:
grîês (L271p Venlo),
kwakkelen:
kwakkele (L271p Venlo),
kwakkelig (weer):
kwakkelig (L271p Venlo),
kwakkellucht:
kwàkkəllóch (L271p Venlo),
kwakkelweer:
kwakkel wéər (L271p Venlo),
kwakkelwaer (L271p Venlo),
onzeker weer:
o͂nzèkər (L271p Venlo),
regenachtig (weer):
rengenechtig waer (L271p Venlo),
réégənégtich (L271p Venlo),
regenlucht:
rèègə lóch (L271p Venlo),
t weer staat te luimen]:
’t waer wit neet waat ’t wilt (L271p Venlo)
|
lucht die regenachtig weer betekent [treuzellucht] [N 81 (1980)] || lucht die wisselvallig weer betekent [kwaklucht, knoeilucht] [N 81 (1980)] || niet schijnen te weten wat het wil gaan doen, gezegd van het weer [loerachtig [N 22 (1963)] || nu eens regenen, dan weer helder zijn, gezegd van het weer [N 81 (1980)]
III-4-4
|
33772 |
wit stervormig vlekje op het voorhoofd |
kol:
kǫl (L271p Venlo)
|
Witte plek op het voorhoofd van donkerharige paarden, niet groot maar van verschillende vorm als rond, ovaal e.d. Een ster is iets groter dan een kol. Zie afbeelding 3. [JG 1a, 1b; N 8, 27a; S 27]
I-9
|
19435 |
wit zand, stooizand |
witte zand:
witte zand (L271p Venlo)
|
De witte stof die vroeger op de vloer gestrooid werd (zand, wit zand) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
33479 |
witte aalbes |
witte miemeren:
mv: -e
witte miemere (L271p Venlo, ...
L271p Venlo),
mv: -e(n)
witte miemere(n) (L271p Venlo)
|
[DC 13 (1945)]
I-7
|
23669 |
witte donderdag |
witte donderdag:
witte donderdaag (L271p Venlo)
|
De donderdag in de week vóór Pasen, Witte Donderdag [jreune dónnesjtiech]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
24864 |
witte dovenetel |
witte netel:
wetǝ nētǝl (L271p Venlo),
-
witte netels (L271p Venlo)
|
Lamium album L. De dovenetelsoort (zie het lemma Dovenetel, Algemeen) met roomwitte bloemen. Deze soort komt zeer algemeen voor op wegbermen, in weilanden en op stortplaatsen en wordt 30 tot 60 cm hoog. De plant bloeit van april tot de herfst. Als de opgave identiek is aan die van het lemma Dovenetel, Algemeen, dan is deze hier niet nog eens opgenomen. Dit lemma kan alleen gelezen worden als aanvulling op het lemma Dovenetel, Algemeen. [A 13, 12a; monogr.] || witte dovenetel (Lamium album L.) [DC 13 (1945)]
I-5, III-4-3
|