e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Venlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
eieren ophalen eieren zomeren: eier zeumere (Venlo) Eieren ophalen in de week vóór Pasen. [N 88 (1982)] III-3-2
eieren opkopen en verkopen opkopen: ópkawpə (Venlo) bij de boeren eieren opkopen en ze op de markt verkopen [kutsen] [N 89 (1982)] III-3-1
eieren uithalen rapen: rāpǝ (Venlo) De gelegde eieren uit het nest halen of oprapen. In dit lemma is een opgegeven object ei of eieren niet gedocumenteerd. Voor een fonetische documentatie van "ei" zie het lemma EI (5.11.2). [N 19, 35] I-12
eierkoek cake: keek (Venlo, ... ), eierkoek: eierkook (Venlo, ... ), eiərkook (Venlo, ... ), Syst. WBD ~ is een grote koek, groter dan een gewoon koekje, ik denk dat hier eieren in verwerkt zijn. Hij ziet geler en is zachter dan een "knapkook".  eierkook (Venlo), eierstruif: eierstrūūf (Venlo) eierkoek || eierkoek; Hoe noemt U: Een zachte koek gebakken van fijn deeg, waarin eieren zijn gekneed (eierkoek, eierstruif, flets) [N 80 (1980)] || Welke benamingen kent u voor koekjes (kaffekoekje, sterreke, waterpletske, peekverjenneke, knapkoek?) Wat zijn de verschillen tussen deze? [N 16 (1962)] III-2-3
eierpannenkoek eierkoek: eierkook (Venlo) gebakken geklopt ei III-2-3
eiertikken eieren tikken: eiertikke (Venlo), eͅiərtekə (Venlo), eieren tippen: eiertippen (Venlo), eiertip: eiertip (Venlo), eitje tikken: eiketikke (Venlo), knutsen: knutse (Venlo), tikken: niet zeker of dit een dialectwoord is  eieren} tikken (Venlo) Het spelletje waarbij men probeert met een hardgekookt ei het ei van de tegenstander kapot te tikken [(eier)tikken, kippen, knutsen]. [N 88 (1982)] || spelletjes met eieren [VC 29 (1964)] || Spelletjes met eieren met Pasen. [N 88 (1982)] III-3-2
eiertikken add. htje, vtje, houwel, zouwel: hötje, vötje, houwel, zouwel (Venlo) De vier zijden van een ei (gezegde bij het eiertippen met Paschen). III-3-2
eigendom bezit: bezit (Venlo), eigendom: eigendom (Venlo), eigendôm (Venlo), ijgədóm (Venlo) de omstandigheid dat een zaak iemand toebehoort; het recht iets zijn eigen te noemen [eigendom, maagschap] [N 89 (1982)] || Noem het (dialect)woord voor: datgene wat je bezit, wat van u is? [eigendom] [N 102 (1998)] III-3-1
eigendomsbewijs akte: áktə (Venlo), contract: kôntrak (Venlo) het bewijs dat iets iemands eigendom is [vest] [N 89 (1982)] III-3-1
eigenwijs eigenwijs: eigewies (Venlo), eigewiès (Venlo) eigenwijs || eigenwijs; .... jullie maar niet zo eigenwijs geweest! [DC 45 (1970)] III-1-4