e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Venlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kapothoedje kapothoedje (<fr.): kepothudje (Venlo), betekenis: ein hoedje met linten  kepothudje (Venlo) kapothoedje || kepothoedje, kaputje, in de betekenis van hoofddeksel; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)] III-1-3
kapotjas kapotjas (<fr.): kapotjas (Venlo) kapotjas, in de betekenis van kostuum(onderdeel); betekenis/uitspraak [N 23 (1964)] III-1-3
kapucijner kapucijners: kappesieners (Venlo), kappusiener (Venlo), WLD  kapsiender (Venlo), kápəcīēnər (Venlo), rattenkeuteks: rattekeutels (mv.) (Venlo) De capucijner; het zaad van een erwtesoort, vrij groot en vaalbruin van kleur; bij het koken blijft het heel en wordt bruin; het wordt ook jong en vers gegeten (grauwe erwt, oud wijf, keker, schokker, sisser, kapucijner, kapusien). [N 82 (1981)] || erwt, grauwe: kapucijner || kapucvijner I-7
kapucijner, velderwt velderwten: vɛltɛrtǝ (Venlo) Pisum sativum L. subsp. arvense (L.) A. et G. De meest geteelde variëteit van de veld- of akkererwten is wel de kapucijner met grauwe gedeukte erwten, die na het koken geheel bruin worden. Bij de opgave struikerwt wordt aangetekend: "men heeft hiervoor geen rijshouten nodig, zoals in de moestuin". Voor struu "stro" zie aflevering I.4, lemma Stro. [N P, 24a en 24b; monogr.; add. uit JG 1b] I-5
kapzaag, toffelzaag foksenzwans: fuksǝzwans (Venlo), fokszwans: fukswans (Venlo), kapzaag: kap˲zāx (Venlo), kleine verstekzaag: klęjnǝ vǝrstē̜k˲zāx (Venlo  [(kapzaag met beitelhandgreep)]  ), toffelzaag: tufǝlzāx (Venlo) Handzaag met een dun, rechthoekig, fijn getand zaagblad, waarvan de bovenzijde versterkt is met een ijzeren rand, de zaaglade. De kapzaag wordt gebruikt voor fijn zaagwerk. Zie ook afb. 14. De toffelzaag is een speciale uitvoering van de kapzaag. Ze heeft een steelvormig handvat dat bij zijn bevestiging aan het zaagblad een opwaartse knik vertoont. De zaag dient om iets nauwkeurig langs een oppervlak te kunnen afzagen, bijvoorbeeld uitstekende pennen. [N 53, 3a; N 53, 3c; N G, 23b; N 64, 2b; monogr.; div.] II-12
kar kar: kɛr (Venlo) Algemene benaming voor een voertuig met twee wielen (in Haspengouw mogelijk ook drie wielen, maar die zijn zeldzaam) met een lamoen waarin een paard gespannen wordt. Meestal wordt het gebruikt om lasten van enige omvang te vervoeren. Vroeger had de kar over het algemeen houten wielen, maar in de jaren na de tweede wereldoorlog werden die geleidelijk aan vervangen door wielen met luchtbanden. [N 17, add; A 2, 55; Wi 14; Gi, 15; S 17; L 1a-m; L 27, 28; R 12, 23; RND, 74; JG 1b; N 17, 4; monogr.] I-13
karakter (aard) aard: aard (Venlo, ... ), áárt (Venlo), (karakter).  aard (Venlo), gemoed: gemood (Venlo), inborst: inbors (Venlo), inbórs (Venlo), karakter: karakter (Venlo), kááràktər (Venlo) aard (karakter) [SGV (1914)] || de kenmerkelijke innerlijke, geestelijke eigenschappen waardoor de ene persoon zich van de andere onderscheidt [aard, karakter, tuk, inboezem] [N 85 (1981)] || karakter [SGV (1914)] III-1-4
kardinaal kardinaal (<fr.): kardinaal (Venlo) Een kardinaal. [N 96D (1989)] III-3-3
karnemelk botermelk: botǝrmęlǝk (Venlo), botǝrmɛlk (Venlo) De voeistof die van de room overblijft als de boter gemaakt is. Op de kaart is het woordtype botermelk niet opgenomen. [L 1u, 103; L 27, 30; JG 1a, 1b; R 3, 49 en 71; S 17; S 23 add.; A 7, 16; RND 100; Gwn 10, 3; Vld.; monogr.] I-11
karnemelksepap botermelk: Syst. WBD  bottermelk (Venlo), bóttermelk (Venlo), botermelksepap: Syst. WBD  bôttermelksepap (Venlo), botermelkspap: Syst. WBD  bòtermelkspap (Venlo) Karnemelksepap (mölkepap, mölkezuip, zuipe?) [N 16 (1962)] III-2-3