e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Venlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
pijnscheut kramp: kramp (Venlo), pijn aan de milt: [specifieker, nl. gevolg van hardlopen (cfr. vraagstelling), rk]  pien aan de milt (Venlo), scheut: [-> lm. pijnscheut, rk]  scheut (Venlo), steek: [-> lm. pijnscheut, rk]  enne steek (Venlo, ... ), enne steek in de zie (Venlo) Een plotseling optredende, lang aanhoudende spierkramp die bij een bepaalde beweging, meestal aan 1 zijde, in de lendenspieren optreed? (Nederlands: spit) [DC 60 (1985)] || Een steek in de zij? ( is vaak het gevolg van hardlopen) [DC 60 (1985)] III-1-2
pijp dem: Verklw. uuëmke  uuëm (Venlo), doorroker: doorruiker (Venlo), mots: Verklw.muutske  moets (Venlo), neuswarmer: Verklw. neuswermerke  neuswermer (Venlo), pijp: Verklw. piepke  pièp (Venlo) doorroker (pijp) || korte pijp || pijp || tabakspijp III-2-3
pijpbeen achterpijp: axtǝrpiǝp (Venlo), pijp: piǝp (Venlo) Het gedeelte van het voorbeen van het paard tussen de knieschijf en de koot tot aan de kogel. Het ondereinde van het pijpbeen vormt het kootbeen. Zie afbeelding 2.23. [JG, 1b; N 8, 32.1, 32.3, 32.6, 32.11, 32.14, 32.15 en 32.16] I-9
pijpenkrul papillote (fr.): pààpīējòt (Venlo), pijpenkrul: piêpekröl (Venlo), piëpekrol (Venlo), pīēpəkröl (Venlo) spiraalvormige haarkrul [pijpekrul, papillot, paviljot] [N 86 (1981)] III-1-1
pijpenspoel spoelraadje: spø̄lrē̜tjǝ (Venlo) Apparaat waarmee men het inslaggaren op de pijpjes spoelt. Zie afb. 63. [N 39, 101a] II-7
pik pik: pek (Venlo) Houwwerktuig met korte steel en één arm, die in een punt uitloopt. Zie afb. 14a. ø̄De pik dient den metselaar bijz. tot afbraak van oud metselwerkø̄ (Van Houcke, pag. 271). [N 30, 19a; monogr.] II-9
pikbinder zelfbinder: zɛlǝf˱bendǝr (Venlo) Machine die niet alleen maait, maar het koren ook tot schoven samenbindt. Zie afbeelding 6. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [machine] zie het lemma ''maaimachine'' (3.2.18) in aflevering I.3. Kaart 36 is een woordkaart gebaseerd op het materiaal uit dit lemma; kaart 37 is een betekeniskaart, gebaseerd op het materiaal uit dit lemma èn het lemma ''graanmaaimachine'' (4.5.2) en toont waar men met de termen zicht- en pikmachine ofwel de enkelvoudige maaimachine ofwel de combinatiemachine, pikbinder, aanduidt.' [N J, 4a; JG 1a, 1b; monogr.] I-4
pikeren piekeren: pikǝrǝ (Venlo), pikeren: pikērǝ (Venlo) Naaien met de ø̄pikeersteek Iø̄ en/of de ø̄pikeersteek IIø̄. ø̄Pikeersteek Iø̄ dient voor het binnenwerk, om watten en plastrons op het paardehaar of kameelhaar te bevestigen. Deze steek wordt hoofdzakelijk gebruikt om meer stevigheid te geven aan de vulling. ø̄Pikeersteek IIø̄ wordt op dezelfde wijze gelegd als ø̄pikeersteek Iø̄, maar verschilt er in zoverre van dat ø̄pikeersteek Iø̄ doorgestoken mag worden en aan de andere kant zichtbaar mag zijn, terwijl ø̄pikeersteek IIø̄ tot in de helft van de stofdikte gestoken moet worden. Deze steek wordt gebruikt bij het bewerken van revers en kragen (Papenhuyzen III, pag. 15). Zie afb. 33. [N 59, 62; N 59, 61; N 59, 60] II-7
piketten palen: pø̜̄l (Venlo) De houten palen die men gebruikt bij het uitzetten van een te bouwen huis. Piketten hebben doorgaans een lengte van 70 tot 80 cm. Zie voor de woordtypen 'metskluppelen' en 'korteling' ook het lemma 'Korteling'. [N 30, 24b] II-9
pilaar kerkpilaar: kerkpilaer (Venlo), pilaar: pileer (Venlo) Een pilaar, de pilaren [pielder(s), pilèèr(e)?]. [N 96A (1989)] III-3-3