e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Venlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
tuberculose tb: T.B. (Venlo), teebee (Venlo), tbc: (T.B.C.) (Venlo), teebeecee (Venlo), tering: taering (Venlo, ... ), tééring (Venlo) Tuberculose: infectieziekte veroorzaakt door de tuberkelbacil die vrijwel alle organen kan aantasten, meestal echter de longen (tering, teer, loosziekte). [N 84 (1981)] III-1-2
tuieren tuieren: tȳrǝ (Venlo) Een koe of geit laten grazen aan een touw dat met een paal in de grond bevestigd is. Men doet dit om het af te grazen stuk grasland te beperken. [N 3A, 14h; N 14, 71; L 27, 5; A 17, 20; JG 1c, 2c; Vld.; monogr.] I-11
tuierhamer tuierhamer: tȳrhāmǝr (Venlo) De zware, houten hamer waarmee men de tuierpaal in de grond drijft. [N 14, 73b en 74; N 3A, 14h; A 17, 20; monogr.; add. uit N 14, 71; S 15] I-11
tuierpaal paal: pǭl (Venlo), tuierpaal: tȳrpǭl (Venlo) De tuierpaal is een houten of ijzeren paal die men met de tuierhamer in de grond slaat en waaraan de koe of geit wordt vastgebonden. [N 14, 72 en 73a; N 3A, 14h; JG 1c, 2c; L 40, 21a; L B2, 286; A 17, 20; monogr. add. uit N 14, 71] I-11
tuierplaats tuier: tȳr (Venlo) Cirkelvormig stuk weiland dat een getuierde koe of geit kan afgrazen. [N 14, 72; monogr.] I-11
tuiertouw, tuierketting ketting: kɛteŋ (Venlo), lijn: līn (Venlo), touw: tǫu̯ (Venlo), tuier: tȳǝr (Venlo) Het touw of de ketting waarmee men de koe of de geit aan de tuierpaal vastmaakt. [A 17, 20; N 3a, 14h; JG 1c, 2c; monogr.; add. uit N 14, 73b] I-11
tuiertuig tuier: tȳr (Venlo) Het tuiergereedschap in het algemeen. [N 3A, 14h] I-11
tuigleer, zadelleer tuigleer: tȳxlę̄r (Venlo) Het leer zoals de zadelmaker dat van de looier betrekt. Het is bestemd voor zadel, haam en riemen van paarden. Het woordtype bloot duidt op huid of vel waarvan de haren verwijderd zijn. [N 36, 1; Li 1963, 45] II-10
tuin hof: hōāf (Venlo), Verklw. häöfke  haof (Venlo) hof [SGV (1914)] || tuin III-2-1
tuinbonen bonen: boeëne (Venlo), paterstenen: paterstieëne (mv.) (Venlo), spekbonen: WLD  spekboën (Venlo), wollebonen: wulleboeëne (Venlo), wölleboeene (Venlo), wölleboeën (Venlo), WLD  wölleboën (Venlo), wölləbōēnə (Venlo) Een jonge tuinboon die men met schil en al eet (wilde wan, wollenwantje, pulleke, spekboon, sluimererwt). [N 82 (1981)] || Een tuinboon, een grote soort boon labboon, paardsboon, boerenteen, molleboon, mokboon, wul, zwartvoet, huisboon, moffelboon, duiveboon, flodderboon, moffel, moffeboon, knauwboon, willeboon, paardeboon, jodenboon, roomse boon). [N 82 (1981)] || tuinboon I-7