e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Venlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
uieren scheut: sxø̄t (Venlo) Een zwellende uier krijgen in de draagtijd, gezegd van de koe. [N 3A, 35; A 9, 16; monogr.] I-11
uierkwartier kwartier: kwartēr (Venlo) Kwartier van de koeuier in het algemeen. [A 9, 12] I-11
uil uil: uul (Venlo, ... ), ül (Venlo), ein uulke vange "een uiltje knappen  uul (Venlo) uil [SGV (1914)] III-4-1
uit (voetbal) out (eng.): Spreek uit aus.  out (Venlo), uit: oēt (Venlo) (De bal is) uit. [DC 49 (1974)] III-3-2
uit de as gezeefde kolen kooltjes: koälkes (Venlo) Hoe noemt u datgene dat uit de kachel komt en dat nog kan branden nadat de as eruit gezeefd is (van steenkool)? (bluskool, sintel, kooltjes, krikken) [N 104 (2000)] III-2-1
uit de rij zetten af laten vliegen: āf lǭtǝ vlēgǝ (Venlo) De korven een meter voor de stal zetten. Door de korven uit de rij te zetten kan men het zwermen van zwermachtige volken ook verhinderen. De meeste vliegbijen komen bij de zwakkere buren terecht. Hierdoor moeten de zwermzuchtige bijen eerst nieuwe vliegbijen zien te krijgen om weer te kunnen zwermen. Vergelijk het lemma Koud Zetten. [N 63, 96a; monogr.] II-6
uitblinken uitblinken: oêtblinke (Venlo), ōētblinkə (Venlo) schitteren boven iets of iemand anders, bijzonder begaafd zijn [uitstek zijn, uitblinken] [N 85 (1981)] III-1-4
uitbrander berisping: bərisping (Venlo), rappelement: rappelement (Venlo, ... ), schrobbering: schróbbeering (Venlo), standje: standje (Venlo), uitbrander: oêtbrander (Venlo) een lichte afkeuring als straf [ripplement, rappelement, afkemming, kemming, afleiding, schelles, berisping] [N 85 (1981)] || een sterke berisping [uitschijter, schrobbering, schoefeling] [N 85 (1981)] III-1-4
uitdenken bedenken: bədinkə (Venlo), uitprakkiseren: oetprakkezere (Venlo), ôêtprakkezére (Venlo) door nadenken ontwerpen; verzinnen [uitfineren, figeleren, uitprakkezeren, bedenken] [N 85 (1981)] III-1-4
uiten uiten: uute (Venlo), ūūtə (Venlo), uitspreken: oêtspraeke (Venlo) uitspreken; te kennen geven [uiten, uiteren, lossen] [N 87 (1981)] III-3-1