e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Venlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
winst verdienst: verdeens (Venlo), voordeel: veurdijl (Venlo), winst: wins (Venlo, ... ) de opbrengst boven de kosten [winst, voordeel, bonheur, beneficie, rabat, avetje] [N 89 (1982)] III-3-1
winterkleren warme kleren: werme kleier (Venlo), wintergerei: winter-grei (Venlo), winterkleren: winter-kleijer (Venlo), winterkleier (Venlo, ... ), winterkleijer (Venlo, ... ) winterkleren [N 23 (1964)] || Winterkleren. [DC 62 (1987)] III-1-3
winterkoninkje winterkoninkje: winterkeuningske (Venlo, ... ), winterkeuninkske (Venlo) Hoe heet de winterkoning? [DC 06 (1938)] || winterkoning || winterkoning (9,5 overal bekend; klein beweeglijk bruin bolletje met opstaand wiebelstaartje; maakt bolnest met zijopening; veel jongen; zang leuk liedje, ook s winters [N 09 (1961)] III-4-1
wintervoedsel stamphoning: stamphōneŋ (Venlo) Voedsel, meestal bestaande uit gesmolten suiker met water, dat vóór de winter aan de bijen wordt gegeven in de plaats van de hen ontnomen honing. Vroeger gaf men de bijen ook wel een speciale honing, de voederhoning of stamphoning. Een minimum-voorraad van ongeveer 15 kg per krachtig volk is wel vereist. [N 63, 109a; Ge 37, 193; monogr.] II-6
wintervoerbak voertelder: vōrtɛldǝr (Venlo) Bak, bord of klomp waarin het voedsel wordt toegediend. [N 63, 109b; monogr.] II-6
winterwortelen moren: mōrǝ (Venlo), wortelen: wortǝlǝ (Venlo) Daucus carota L. subsp. sativus (Hoffm.) Arcang. Bedoeld zijn hier de winterwortelen (of winterpenen) die op de akker worden geteeld, zowel als veevoeder, alsook voor de consumptie door mensen, met name voor de hutspot. De fijne variëteit tuinworteltjes komt in de aflevering over de moestuin aan bod. [N Q, 6c; JG 1a, 1b, 2c; A 4, 26c; A 49, 2b; L B2, 342; L 8, 100b; L 15, 29; L 20, 26c; Wi 7; S 45; monogr.] I-5
wip wip: wip (Venlo, ... ), /  wip (Venlo), wipplank: wipplank (Venlo) Het speeltuig bestaande uit een in evenwicht liggende balk of plank; op de uiteinden ervan nemen personen plaats die samen, door zich beurtelings tegen de grond af te zetten, het toestel op en neer doen gaan [kwikkwak, pontewaag, wiegelewouter, wip]. [N 88 (1982)] || wip [SND (2006)] III-3-2
wipneus wipneus: wipneus (Venlo, ... ) neus: wipneus [schortneus, boel, boelneus] [N 10 (1961)] III-1-1
wippen wippen: wipe (Venlo), wippe (Venlo, ... ), /  Wippe (Venlo) Op, met een wip spelen [kwikkwakken, kweken, kwinkkwaken, kwikkelen, wiegschalen, wippen, kiegelen]. [N 88 (1982)] || wippen [GTRP (1980-1995)] || Wippen [SND (2006)] III-3-2
wispelturig draaimolen: dreimeule (Venlo), het op de heupen hebben: óp də heupə höbbə (Venlo), het op zijn heupen hebben: dae haet ut op de heupe (Venlo), wispelturig: wispelturig (Venlo), wispəltūūrich (Venlo) nu eens kwaad, dan weer poeslief zijn [heupen] [N 85 (1981)] || steeds veranderend van stemming en doelstelling [hobbeleurig, wispelturig] [N 85 (1981)] || wispelturig [SGV (1914)] III-1-4