21934 |
duif met één of meer witte pennen |
sjek:
sjek (L210p Venray),
witpen:
ps. weet niet zeker of invuller dit als één antwoord bedoeld?!
witpen (L210p Venray)
|
Elke duif heeft bij de duivesporter in de regel een naam. Indien U hiervoor benamingen kent, die: afgeleid zijn van het ringnummer, geef hiervan dan een/enkele voorbeeld(en)? [N 93 (1983)] || Hoe noemt men een duif met één of meer witte pennen (wittepen, witteslag)? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
21907 |
duif uit het eerste nest van het jaar |
vroeg jong:
vroeg jong (L210p Venray)
|
Hoe heet een duif uit het eerste nest van het jaar? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
21909 |
duif uit het laatste nest van het jaar |
laat jong:
laat jóng (L210p Venray)
|
Hoe heet een duif uit het laatste nest van het jaar? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
21908 |
duif uit het tweede nest van het jaar |
zomerjong:
zómer jóng (L210p Venray)
|
Hoe heet een duif uit het tweede nest van het jaar? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
21932 |
duif zeer donker met weinig kleurschakeringen |
griezel:
griezel (L210p Venray),
zwarte, een -:
zwarte (L210p Venray)
|
Hoe noemt men een duif zeer donker met weinig kleurschakeringen (zwart)? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
24139 |
duif, algemeen |
duif:
doef (L210p Venray, ...
L210p Venray)
|
duif || Duif [SGV (1914)]
III-4-1
|
24140 |
duif, overige soorten |
blauwe:
duif met blauwachtige kleur
blaowe (L210p Venray),
duivin
blaow (L210p Venray),
pauwenstaart:
powwestárt (L210p Venray),
postduif:
paosdoēf (L210p Venray),
veldkretser:
die op de akker voedsel zoekt
veldkretser (L210p Venray),
witkop:
witkop (L210p Venray)
|
duif, naar kleur || postduif || sierduif || veldduif
III-4-1
|
22787 |
duiken |
duiken:
duke (L210p Venray)
|
Duiken.
III-3-2
|
21171 |
duiker |
duiker:
duiker (L210p Venray),
duuker (L210p Venray),
romp:
rŏŏmp (L210p Venray)
|
de waterdoorgang onder een weg (duiker, heul, geul, schoor) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
17666 |
duim |
deurduim:
dø̄rdum (L210p Venray),
duim:
doem (L210p Venray),
toren:
tūr (L210p Venray)
|
duim [N 10 (1961)] || Zie kaart. De in het muurgesteente aangebrachte ijzeren haak voor raam- of deurhengsels. Zie ook afb. 56. In en rond L 289 werd de term her gebruikt voor het metalen scharnierstuk dat aan de deurpost was bevestigd. Het scharnierstuk dat aan de deur vastzat en paste in de her werd 'geheng' ('gǝheŋ') genoemd. Zie voor het woordtype 'toren' ook RhWb viii, k. 1481-1482 s.v. 'Turen': ø̄Türangel, der Stift, um den sich die Tür dreht; auch jener in die Wand geschlagene Eisenhakenø̄, en voor het woordtype 'tordel' ook Limburgs Idioticon, pag. 252, s.v. 'teulder', den, ø̄har, lat. cardo. Geh. Maeskant.ø̄ [N 32, 13a; N 54, 81b-81e; monogr.]
II-9, III-1-1
|