23666 |
gedurige aanbidding |
altijddurende aanbidding:
altied durende aanbidding (L210p Venray)
|
Altijddurende/gedurige aanbidding van het Sacrament des Altaars. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
18916 |
gedwee |
gedwee:
gedweej (L210p Venray),
gewillig:
gewillig (L210p Venray),
willig:
willeg (L210p Venray)
|
blijken van onderworpenheid tonend, zonder nadenken opdrachten uitvoerend [gewillig, braaf, gedwee, gemakkelijk, goed, zacht] [N 85 (1981)] || gedwee [SGV (1914)]
III-1-4
|
24150 |
geelgors |
gele schrijver:
gèle schrīēver (L210p Venray),
géle schrīēver (L210p Venray),
emberiza citrinella
gaele schriēver (L210p Venray)
|
geelgors [Roukens 03 (1937)] || geelgors (16,5 bruine stuit; man heeft meer of minder geel aan kop en borst; hele jaar overal buiten stad en dorp te zien; ook veel op trek; bekraste eitjes; roep [tsp]; zang eenvoudig [ti-ti-ti-ti-...du]; kooivogel [N 09 (1961)]
III-4-1
|
18098 |
geelzucht |
geel verf:
gael vaerf (L210p Venray),
gēl vêrf (L210p Venray),
gêlverf (L210p Venray)
|
geelzucht [SGV (1914)] || Geelzucht: ziekte die zich uiterlijk kenmerkt door de gele kleur die de huid aanneemt ten gevolge van de opneming der galkleurstof in het bloed (galzucht, galziekte, geluw, gele verf, geelverf, verf, geelaard, gele ziekte). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
19280 |
geen rust hebben |
geen rust hebben:
genne räöst hebbe (L210p Venray)
|
geen rust hebben [N 85 (1981)]
III-1-4
|
29054 |
geer |
geer:
gē̜jr (L210p Venray)
|
Een naar boven spits uitlopende lap of strook waarmee men een kledingstuk van onderen verwijdt. [N 62, 11a; L 1a-m; L 23, 71; Gi 1.IV, 17; S 10; monogr.]
II-7
|
23653 |
geestelijke communie |
geestelijke communie (<lat.):
geestelijke communie (L210p Venray)
|
De geestelijke communie, in de geest communiceren. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
18832 |
geestig |
het mooi kunnen zeggen:
⁄t moi kunne zegge (L210p Venray)
|
met fijnzinnige humor [koel, gevat, geestig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17834 |
geeuwen |
gapen:
gaape (L210p Venray)
|
gapen [N 10 (1961)]
III-1-2
|
20796 |
geeuwhonger |
geeuwhonger:
geejhonger (L210p Venray),
giəhoŋər (L210p Venray)
|
geeuwhonger [SGV (1914)]
III-2-3
|