25219 |
halve maan, laatste kwartier |
afgaande maan:
aagoande moan (L210p Venray),
áfgonde maon (L210p Venray)
|
schijngestalte van de maan: laatste kwartier [afnemende, donkere maan] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
29826 |
halve steen |
kopje:
kǫpkǝ (L210p Venray)
|
Een in de breedterichting doormidden geslagen metselsteen of een baksteen van dit formaat die machinaal is vervaardigd. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛdrieklezoorɛ.' [N 31, 19a; monogr.]
II-8
|
20820 |
ham, hesp |
schink:
scheenk (L210p Venray),
schenk (L210p Venray),
As ennen bo‰r t spek òp hit, göt hij án de schaenk: Het beste voor het laatst bewaren "Iederieën ziene smaak"zaej Hendrikske en toe sneejde hij zien aege t mager uut de schaenk
schaenk (L210p Venray)
|
ham [SGV (1914)]
III-2-3
|
31687 |
hamerslag |
hamerslag:
hāmǝrslax (L210p Venray
[(wordt hier niet veel toegepast)]
)
|
Het resultaat van het verdumpelen: deukjes en kuiltjes in het oppervlak van het koperen voorwerp. Zie ook het vorige lemma. [N 66, 32b]
II-11
|
17659 |
hand |
hand:
hand (L210p Venray, ...
L210p Venray,
L210p Venray),
hānd (L210p Venray),
há:nt (L210p Venray)
|
hand [DC 01 (1931)], [SGV (1914)] || handen [SGV (1914)]
III-1-1
|
29935 |
handbeschermer |
draagleertje:
drāxlɛrkǝ (L210p Venray)
|
Rubber of leren kapje dat men aan de handen schuift om vingers en handpalm te beschermen bij het dragen van stenen. De woordtypen 'handschoe' en 'want' duiden waarschijnlijk een handschoenachtige bescherming aan die de hele hand bedekt. Zie ook het lemma 'handbeschermers' in het Woordenboek van de Limburgse Dialecten II.8, pag. 59. Over de term handlap merkt Van Houcke (pag. 133) op: ...Is een klein stuk leder met eene of meer dubbele kerven. De kerven vormen als 't ware ringen, waarin de metselaar de vingeren steekt om de hand tegen het slijten door den steen, en voornamelijk door natgemaakten steen, veroorzaakt, te vrijwaren.ø̄ [N 30, 6a; N 30, 6b; monogr.]
II-9
|
29773 |
handbeschermers |
handleertjes:
hantlē̜rkǝs (L210p Venray)
|
Vingerloze handschoenen, uit leer of een oude binnenband vervaardigd, ter bescherming van de handen tegen het schuren bij het laden en lossen. [N 98, 159; monogr.]
II-8
|
21731 |
handboei |
boei:
boej (L210p Venray)
|
de boei waarmee handen geboeid worden [paternoster, handboei] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
31934 |
handboor, fretboor |
schroefboor:
sxrūf˱bōr (L210p Venray)
|
Een kleine boor met een handgreep en met scherpe schroefdraad, die met één hand wordt rondgedraaid. Zie ook afb. 78. De handboor heeft als handvat ofwel een houten dwarsstukje, ofwel een rondgebogen metalen greep. Hij wordt gebruikt om gaten voor te boren en op plaatsen waar men met de omslagboor niet kan werken. [N 33, 132; N 53, 160b; N 53, 168; monogr.]
II-12
|
19691 |
handdoek |
handdoek:
hânddoēk (L210p Venray)
|
handdoek
III-2-1
|