e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Venray

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kaas kaas: keejs (Venray), kîes (Venray) kaas [RND], [SGV (1914)] III-2-3
kaasjeskruid kattekaas: katǝkās (Venray), kattenkaasje: malva  kattekieëskes (Venray) kaasjeskruid || Malva L. Een vrij algemeen voorkomende struikachtige plant met langgesteelde bladeren, bloemen in groepen van twee of meer in de bladoksels en vruchtjes in de vorm van een plat kaasje. Het grote kaasjeskruid (Malva sylvestris L.), dat veel in bermen voorkomt, wordt tot meer dan 1 meter hoog en heeft roze of lichtpaarse bloemen en een ruwbehaarde stengel. Het kleine kaasjeskruid (Malva neglecta Wallr.), dat 40 cm groot wordt, komt meestal liggend voor bij boerderijen en aan wegranden en heeft rozerode, soms ook witte bloemen. De bloei duurt van juni tot september. [A 52, 10a en 10b; monogr.] I-5, III-4-3
kaatsen ballen: beter  balə (Venray), ketsen: van kinderen  kɛtsə (Venray) kaatsen [RND] III-3-2
kaatsen (ballen) ballen: balle (Venray), vuisten: voeste (Venray), wegvuisten: Var. voeste.  wegvoeste (Venray) Met de vuisten n bal opvangen en verder dirigeren. || Met een bal spelen [ballen, bollen, tossen]. [N 88 (1982)] || Met een vuist een bal (opvangen en) verder dirigeren. III-3-2
kabeljauw kwabaal: kabeljauwachtige vis  kwabaol (Venray) kabeljauw III-2-3
kabouter kabouter: kebouter (Venray) kabouter [SGV (1914)] III-3-3
kachel, stoof kachel: kaxəl (Venray), mit iemes nie de káchel kunne ánmake: met iemand niet kunnen doen, wat men zou willen doen  káchel (Venray), stoof: stōf (Venray) kachel [SGV (1914)] III-2-1
kachelpijp kachelbuis: káchelbuūs (Venray), kachelpijp: káchelpiēp (Venray) ijzeren buis als rookgeleider || kachelpijp III-2-1
kachels zwarten potloden: pǫtluǝjǝ (Venray), pǫtlūjǝ (Venray) Kachels met behulp van kachelzwartsel of door (in)branden of lakken zwart maken. In Q 83 liet men vetkool roken waarna het daarbij gevormde zwartsel op de kachel werd uitgewreven. Ook in L 330 werd het zwartbronzé samen met lijnolie boven een kolen- of turfvuur verhit en vervolgens op de kachel uitgepoetst. [N 33, 313; N 7, 41c; L 5, 60b add.; monogr.] II-11
kachelzwartsel potlood: pǫtluǝt (Venray) In dit lemma zijn de benamingen bijeengebracht voor de verschillende middelen die worden gebruikt om kachels zwart en glanzend te maken. Met potlood, grafiet in poedervorm, kunnen kachels glimmend worden opgepoetst. Kachelpoets en zebrakachelglans zijn poetsmiddelen om kachels mee op te wrijven en te laten glanzen. De steenpek (P 219) was volgens de invuller een soort steenkool die op het verwarmde ijzer gesmeerd werd om dit zwart te maken. [N 33, 313; N 7, 41b; L 5, 60b; monogr.] II-11