25296 |
kan, maat van één liter |
liter:
lieter (L210p Venray)
|
de maat die een inhoud aangeeft van 1 liter [mengel, kan, kop] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
21173 |
kanaal |
kanaal:
kanaal (L210p Venray),
kenaal (L210p Venray)
|
een kunstmatige, gegraven, tamelijk brede waterweg (vaart, kanaal) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
20599 |
kandeel |
kandeel:
kandeel (L210p Venray)
|
kandeel; Hoe noemt U: Warme drank bereid uit wijn (bier, melk) met eierdooiers, suiker en kaneel, al of niet met wittebrood (kandeel, zuipen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19578 |
kandelaar |
kaarsenluchter:
kerseluchter (L210p Venray),
kaarsenstander:
kersestender (L210p Venray, ...
L210p Venray),
kandelaar:
kandelaor (L210p Venray),
kândeler (L210p Venray, ...
L210p Venray),
luchter:
Soms zegt men ook alleen \'luchter\'.
luchter (L210p Venray)
|
Hoe noemt u een kandelaar? (kandelaber) [N 104 (2000)] || kaarsenstandaard || kandelaar
III-2-1
|
23431 |
kandelaar op het altaar |
kaarsenluchter:
kerseluchters (L210p Venray, ...
L210p Venray,
L210p Venray)
|
De kandelaars, de kaarseluchters op het altaar [kèrseluchters, keëtseluëtersj]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
20625 |
kandijsuiker |
borstklont:
baorskloont (L210p Venray),
borstsuiker:
baorssoeker (L210p Venray),
kandij:
kândeej (L210p Venray),
kandijsuiker:
kândeejsoeker (L210p Venray)
|
bruin/zwarte kandijklontjes || kandij || kandijsuiker || witte en bruine kandijsuiker
III-2-3
|
20836 |
kaneel |
kaneel:
t laeve is n pi‰p kenieël, ieder lekt r an en kriegt zien dieël (pseudodefinitie van het leven)
kenieël (L210p Venray)
|
kaneel
III-2-3
|
19109 |
kans |
kans:
kans (L210p Venray),
kāns (L210p Venray)
|
De mogelijkheid, waarschijnlijkheid om te winnen of te verliezen [kans, hasard]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
30232 |
kantelaaf |
dagkant:
daxkānt (L210p Venray)
|
De dagzijde van een muuropening, voor zover die vóór een kozijn in het zicht komt. De breedte van de kantelaaf is afhankelijk van de dikte van de muur en de breedte van het kozijnhout. [N 32, 11e; N 55, 149a; monogr.]
II-9
|
31171 |
kanthout |
refelhout:
ręjfǝlhǫwt (L210p Venray)
|
Het langwerpig stuk hout, met inkepingen aan beide uiteinden, gebruikt om een siernaad aan te brengen langs de kant van het leer. Zie afb. 78. [N 36, 34; N 36, 33; N 36, 32; Li 1963, 34]
II-10
|