19382 |
kinderstoel |
kakstoel:
kákstoēl (L210p Venray)
|
kinderstoel, voorzien van een kleine (afsluitbare) po in de bodem
III-2-1
|
20169 |
kinds |
kinds:
kiends (L210p Venray, ...
L210p Venray,
L210p Venray,
L210p Venray),
verdutseld:
verdutseld (L210p Venray),
verdutsele (L210p Venray),
verkindst:
verkiendse (L210p Venray),
verkiendst (L210p Venray),
verkiensd (L210p Venray)
|
dement raken || dement, kinds || door hoge ouderdom zwak van geest [suffig, kinds, simpel] [N 85 (1981)] || door hoge ouderdom zwak van geest, geheugenloos [kinds, simpel] [N 86 (1981)] || kinds zijn || kinds, dement || kinds, dement worden
III-2-2
|
18073 |
kinkhoest |
kinkhoest:
kinkhoest (L210p Venray)
|
kinkhoest [SGV (1914)]
III-1-2
|
17601 |
kinnebak |
kinnebakkes:
kinəbakəs (L210p Venray)
|
kinnebak [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
26666 |
kipkar |
kipwagen:
kipwãgǝ (L210p Venray)
|
Wagon met kantelbare laadbak, die over smalspoor wordt voortbewogen en tot op heden wordt gebruikt voor het vervoer van de gedolven grondstof naar de voorraadplaats of de maalmachines. De kipkar (L 270) was een karretje met twee wielen, bak en stuurboom dat via smalspoor over de brug naar de stortplaats werd gereden. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛbrugɛ.' [N 98, 49; monogr.]
II-8
|
29843 |
kippen |
hennen:
henǝ (L210p Venray),
hęnǝ (L210p Venray),
hɛnǝ (L210p Venray),
hoenders:
hundǝrs (L210p Venray),
kippen:
kipǝ (L210p Venray),
tuten:
tȳtǝ (L210p Venray)
|
De hennen of de hoenderen. De (vrouwelijke) kippen of hennen vormen de meerderheid in een kippenhok en geven hun naam aan het geheel. Zie afbeelding 8. [N 19, 37; RND 1; Wi 13; Wi 14; Wi 17; A 6, 1b; JG 1a, 1b, 2c; L 1a-m; L 6, 20a; L 28, 35; L 22, 22; L 33, 20; L 34, 12; L 34, 13; L 42, 5; L 44, 53; S 14; NE 2, I; Gwn 5, 14; Vld.; monogr.]
I-12
|
34010 |
kippen, storten |
kippen:
kipǝ (L210p Venray)
|
Het ontladen van een kipkar door de bak te doen kantelen. Dit gebeurt door het balkje voor de bak, dat deze vastzet (de zgn. sluitstok) weg te nemen, en het paard de kar achteruit te laten stoten. [JG 1a, 1b; monogr.]
I-10
|
18142 |
kippenborst |
kippenborstje:
kiepebèùrsje (L210p Venray)
|
borstbeen: vooruitstekend borstbeen [kiepeboorst, kiekeborst] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
33404 |
kippenhok |
hennenkooi:
hęnǝkø̜i̯ (L210p Venray)
|
Het vrijstaande gebouwtje of de afgesloten ruimte ergens in de boerderij, waarin zich de zitstokken en legnesten voor de kippen bevinden. Begripsmatig is het kippenhok lastig af te bakenen van de kippenzolder; vaak lopen de twee benamingen voor het kippenverblijf door elkaar. De twee lemma''s "kippenhok" (2.5.1) en "kippenzolder, polder" (2.5.2) vullen elkaar dan ook aan. De polder-opgaven met de betekenis "kippenzolder, kippenverblijf" zijn overgeplaatst naar het lemma "kippenzolder, polder" (2.5.2); zie de toelichting bij dat lemma. De twee elementen van de samenstellingen van het type kippen-hok zijn apart in kaart te brengen. Het eerste element (hoender-, kippen-, hennen- en kieken-) is hier in deze aflevering over de bedrijfsgebouwen niet verder behandeld; men vindt het in de aflevering over het pluimvee, waar het beter tot z''n recht zal komen. Kaart 30 bevat het tweede element van de bedoelde samenstellingen, de bepaalde delen (-stal, -huis, -hok, -kooi, -kouw en -kot). Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). Zie afbeelding 11. [N 5, 93 en 99; N 19, 31; JG 1a, 1b en 1c; A 10, 9h; A 48, 16a; L B2, 283; L 5, 53; L 38, 30; monogr.]
I-6
|
33406 |
kippenladder, kippenleertje |
hennenleertje:
hęnǝlirkǝ (L210p Venray)
|
Het laddertje of een plank met dwarslatjes waarlangs de kippen het boven een stal gelegen kippenverblijf of de slaapzolder kunnen bereiken. Het voorwerp timmert men meestal met eigen middelen primitief in elkaar. Zie ook afbeelding 11 bij het lemma "kippenhok" (2.5.1). [N 5A, 63d; A 48, 17b; L 40, 62a en 62b; monogr.]
I-6
|