25159 |
klein wolkje |
wolkje:
en wûlkske (L210p Venray),
wölkske (L210p Venray)
|
klein wolkje [oliester] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
20349 |
kleindochter |
kleindochter:
klaendaochter (L210p Venray),
kleindochter (L210p Venray),
kleindouchter (L210p Venray),
klendaochter (L210p Venray),
klendoachter (L210p Venray),
kleinkind:
klenkiend (L210p Venray)
|
kleindochter [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
33318 |
kleine boerderij |
keuterij:
kø̄tǝręi̯ (L210p Venray)
|
Bij keuterij, e.d. in het noorden van de Nederlandse provicie wordt uitdrukkelijk opgemerkt dat de keuterboer gewoonlijk ook in dagloondienst is en géén paard bezit; zijn grond beslaat niet meer dan drie tot vijf hectaren. Ook hier vindt men, naast specifieke terminologie met name met het element keuter, ook veel omschrijvende benamingen met klein en diminutiva. Voor de fonetische documentatie van het type boerderij, zie het lemma "Boerderij, algemeen" (1.1.1). [A 10, 2c; A 30A, 3a, 3b en 3d; L 22, 1b; monogr.; add. uit L 38, 22]
I-6
|
29988 |
kleine bouwladder |
schuifleertje:
sxyflirkǝ (L210p Venray)
|
Kleine ladder van ongeveer 1.75 m lengte die voornamelijk wordt gebruikt voor het werk binnenshuis. [N 32, 9b; monogr.]
II-9
|
22493 |
kleine knikker: glazen knikker |
glazen bikkel:
glazere bikkel (L210p Venray)
|
Kleine stenen of glazen knikker [mullemer, aardezoekertje, artzeiker]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
24463 |
kleine schadelijke zoogdieren |
schadelijk ongedierte:
schaailijk ongediert (L210p Venray)
|
schadelijke en hinderlijke grotere dieren als muizen, mollen, enz. [DC 55 (1980)]
III-4-2
|
26302 |
kleine spil |
taatsspil:
taatsspil (L210p Venray)
|
De metalen, tapse pen die aan de ene zijde de loper draagt en aan de andere zijde in een ijzeren of stalen pot rust die op zijn beurt op een balk is gemonteerd die omhoog en omlaag kan worden bewogen. Zie ook afb. 62. Wanneer de molen is voorzien van een zgn. vast werk, kan de kleine spil draaien in de taatspot. Bij een balanceerwerk balanceert de loper met behulp van een speciaal soort rijn op de kop van de stilstaande kleine spil. De kleine spil wordt vooral in windmolens aangetrofen. Zie ook de lemmata ɛvast werkɛ en ɛbalanceerwerkɛ.' [N O, 16a; A 42A, 22; N D, 14]
II-3
|
21338 |
kleingeld |
kleingeld:
klèèngeld (L210p Venray)
|
kleingeld [SGV (1914)]
III-3-1
|
20347 |
kleinkinderen |
kindskind:
kiendskiend (L210p Venray),
kleinkind:
klaenkiend (L210p Venray),
kleinkind (L210p Venray),
klenkiend (L210p Venray),
klèènkĭĕnd (L210p Venray),
kleinkiender
klienkiend (L210p Venray),
klenkiender
klēnkiĕnt (L210p Venray)
|
kleinkind [SGV (1914)] || kleinkind, kleinkinderen [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
24450 |
kleinste dier van het nest |
schriepel:
Veldeke 1979 nr. 1
schriépel (L210p Venray),
verstoteling:
WLD
verstōēteling (L210p Venray)
|
Hoe noemt u het kleinste, jongste, zwakste dier van een nest [N 83 (1981)]
III-4-2
|