| 20950 |
klokhuis |
appelenkroos:
apələkruəs (L210p Venray),
áppel(e)kroeës (L210p Venray),
appelkroos:
apəlkruəs (L210p Venray),
kroos:
kroeës (L210p Venray),
kroos (L210p Venray)
|
Hoe noemt men het binnenstee van een appel? (klokhuis) [DC 31 (1959)] || klokhuis
I-7, III-2-3
|
| 24651 |
klokje (alg.) |
weiklokje:
campanula patula
wejklökske (L210p Venray)
|
weideklokje
III-4-3
|
| 23299 |
klokje op het priesterkoor |
bel:
belz (L210p Venray),
gong:
gong (L210p Venray, ...
L210p Venray,
L210p Venray,
L210p Venray),
klokje:
kløͅkskə (L210p Venray)
|
Het klokje, de grote bel of de gong op het priesterkoor, waarmee het begin en het einde van de dienst wordt aangegeven. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
| 23478 |
klokkenluider |
klokkenluider:
klokkeluujers (L210p Venray, ...
L210p Venray)
|
De personen die tijdens de grote processie de klokken luiden. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
| 23450 |
klokkenstoel |
klokkenstoel:
klokkestoel (L210p Venray, ...
L210p Venray,
L210p Venray,
L210p Venray)
|
De stellage, het toestel waarin de klok hangt [klokkegalg, klokkestoel]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
| 23463 |
klokkentouw |
klokkentouw:
klokketouw (L210p Venray, ...
L210p Venray,
L210p Venray,
L210p Venray)
|
Het touw om de klok te luiden [klokketouw, klokkereep, klokkezeel?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
| 18230 |
klomp |
klomp:
klomp (L210p Venray, ...
L210p Venray,
L210p Venray),
klompe (L210p Venray),
klompen (L210p Venray),
klōmp (L210p Venray),
klump (L210p Venray),
klòmp (L210p Venray),
klōmp (L210p Venray),
èn paar klōmpə (L210p Venray),
ènə klōmp (L210p Venray)
|
Hoe noemt men de hiernaast afgebeelde houten voetbekleedsels ? (klompen) [DC 15 (1947)] || Hoe noemt mn een enkele van deze voetbekleedsels ? [DC 15 (1947)] || In het algemeen de benaming voor schoeisel dat is vervaardigd uit een uitgehold stuk hout. Er bestaan verschillende soorten klompen. Zie ook de lemmata ɛhoge klompɛ, ɛlage klompɛ etc.' [N 24, 70a; N 86, 46; A 15, 31b; L 36, 38; monogr.] || klomp (Frans: sabot) [klomp, blok] [N 24 (1964)] || schoeisel bestaande uit een uitgehold stuk hout, houten schoen [klomp, kloon, blok, holsblok, klopper, lolleblok, sabot] [N 86 (1981)]
II-12, III-1-3
|
| 29628 |
klompen |
klompen:
klǭmpǝ (L210p Venray)
|
Klompen, meestal beslagen met een stuk leer of blik. De steekklompen waren speciale klompen met platte zool, die aan de onderzijde waren voorzien van een zware ijzeren plaat. Met deze klompen dreef men bij het ouderwetse kleidelven met een forse trap de steekschop in de kleilaag - Tegels Dialek, pag 119. [monogr.]
II-8
|
| 32352 |
klompenmaker |
klompenmaker:
klōmpǝmē̜kǝr (L210p Venray)
|
De persoon die het ambacht van klompenmaker uitoefent. [N 97, 1; monogr.]
II-12
|
| 32371 |
klompenmakersbijl |
bijl:
bīl (L210p Venray)
|
Bijl met een breed, driehoekig snijblad en een korte steel waarmee een stuk in de grove vorm van een klomp wordt gekapt. Om de knokkels van de hand te beschermen is het huis van de bijl ten opzichte van het snijblad enigszins schuin aangesmeed. Zie ook afb. 233. [N 97, 11b; A 29a, 2b]
II-12
|